Woordenlijst

Sanskriet / Hindi / Tamil / Telugu - Nederlands

A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

De woordenlijst is met name gebaseerd op de woorden die voorkomen in het landelijke bhajanboek Goddelijke Nectar.

Inleiding

Deze woordenlijst is bedoeld als praktisch hulpmiddel en niet als wetenschappelijk woordenboek. Vervoegingen van werkwoorden (persoon, tijd en wijze) en verbuigingen van naamwoorden (geslacht, getal en naamval) komen dan ook alleen voor in de vorm waarin zij in de bhajans e.d. voorkomen. Alleen wanneer de betekenis van een verbuiging in het Nederlands afwijkt van die van het oorspronkelijke woord, is er een afzonderlijke woordverklaring opgenomen. Is dat niet het geval, dan wordt er alleen verwezen naar het basiswoord. Bij werkwoorden is vóór de vervoeging meestal eerst het hele werkwoord in het Nederlands opgenomen. Overigens betekent een andere uitgang niet altijd, dat er sprake is van een verbuiging of vervoeging. Onder invloed van een volgend woord kan de laatste letter of kunnen de laatste letters van een woord soms veranderen, zoals in Bhakta - Bhakto, Bandhu - Bandho en Jagan - Jagad - Jagat.

In deze woordenlijst is helaas niet te zien waar de klemtoon in een woord ligt. Zo kan een woord met meerdere betekenissen in de ene betekenis een andere klemtoon hebben dan in een andere betekenis. Een voorbeeld: Daya met de klemtoon op de eerste lettergreep betekent: geschenk, en met de klemtoon op de tweede lettergreep: mededogen.

In het Sanskriet worden woorden heel vaak aan elkaar geschreven. Vanwege de leesbaarheid en de uitspreekbaarheid zijn de woorden in deze woordenlijst zoveel mogelijk los van elkaar geschreven. Een uitzondering hierop vormen alle namen, alsmede die woorden die heel bekend zijn en door iedereen aan elkaar vast worden geschreven.

Het Sanskriet telt 46 klanktekens, waarvan 13 voor klinkers en 33 voor medeklinkers. In verband met het door ons gebruikte alfabet zijn er dus beperkingen bij de transcriptie. Niettemin is de spelling van het Sanskriet zoveel mogelijk wetenschappelijk verantwoord. Zo is consequent gekozen voor de v en niet voor de w. Een uitzondering hierop vormen de woorden Swami en Easwaramma. Het is gebruikelijk om Swami met een w te schrijven; het is als het ware een Nederlands woord geworden. Easwaramma is de - ook in India - gebruikelijke schrijfwijze van Ishvaramba, waar het de moeder van Sathya Sai Baba betreft. Enkele andere woorden die afwijken van de wetenschappelijke spelling zijn: Sri (zonder h) en Sathya en Sanathana (beide met h). Er is hier de voorkeur gegeven aan de Telugu-spelling boven de Sanskriet-spelling, omdat dat gebruikelijk is bij Sai toegewijden over de hele wereld.

Overigens is de spelling van het Sanskriet, rekening houdend met een aantal gebruikelijke regels, zoveel mogelijk in overeenstemming met de uitspraak van het Nederlands.

Woordenlijst

A

Abhaya = onbevreesdheid, zekerheid.

Abhayankara = schenker van onbevreesdheid. Het gaat hier om de angst, die het resultaat is van onze gehechtheid aan het wereldse bestaan. (De eerste a van Abhayankara wordt samengetrokken met de a waarop het voorgaande woord in de bhajan eindigt. Zie bhajan 54).

Abhayankari = schenkster van onbevreesdheid. Het gaat hier om de angst, die het resultaat is van onze gehechtheid aan het wereldse bestaan. (De eerste a van Abhayankari wordt samengetrokken met de a waarop het voorgaande woord in de bhajan eindigt. Zie bhajan 227).

Abhi = naar, tot, in.

Abhisheka = ritueel wassen, ritueel reinigen, zalven.

Achala = onverstoorbaar; onbeweeglijk; berg.

Acharya = leraar.

Adhara = ondersteuner; steun, basis.

Adharini = ondersteunster; steun, basis.

Adharma = onrechtvaardigheid, immoreel gedrag.

Adi = oorsprong, aanvang, begin, eerste.

Adi Shakti = energie van het begin, oorspronkelijke energie, oerkracht.

Advaita = monisme, non-dualisme, niet-tweeheid. Dit is het bewustzijn waarmee je God en de schepping ervaart als één.

Advitiya = (Zie: Advaita).

Agnau = in het vuur. (naamval van Agni).

Agni = vuur.

Ahalya = naam van de vrouw van de wijze Gautama. Zij werd door Indra, de koning der Goden, die de gestalte van Gautama had aangenomen, verleid. Door de vervloeking van haar echtgenoot veranderde zij in steen. Zij werd weer tot leven gewekt, doordat Rama haar met zijn voet aanraakte.

Ahalyoddharaka, Ahalyaddharaka = een naam voor Rama, die betekent: redder, verlosser van Ahalya.

Aham = ik; ik ben. (naamval van Asmad).

Ahamkara = ego, ik-bewustzijn; egoïsme.

Ahimsa = geweldloosheid.

Ahura Mazda, Mazda = naam voor God in het Parsisme.

Aisa = zo, zodanig, als deze, als dit.

Aj(a) = niet geboren, zonder geboorte; de eeuwige, de ongeborene, Atma, God.

Ajnana = onwetendheid (waardoor men denkt, dat men het lichaam is).

Akabar, Akbar = groot.

Akala = tijdloos, buiten de tijd staande.

Akara = vorm.

Akarta Shakti = kracht van het niet-handelen.

Akasha = ruimte, ether. Het is het meest verfijnde van de vijf elementen en is niet uit atomen opgebouwd. Daardoor kan het het gehele universum vullen en doordringen.

Akbar, Akabar = groot.

Akhanda = zonder onderbreking, volledig.

Akhanda bhajan = het 24 uur lang ononderbroken zingen van bhajans.

Alakh(a) = onmerkbaar, onzichtbaar, uitstijgend boven onze zintuiglijke waarneming.

Alankrita = versiering op het voorhoofd, aangebracht met chandan of kumkum. De gelovige brengt deze versiering aan om aan te geven, dat het lichaam de tempel van God is.

Allah = naam voor God in de Islam.

Allah Ho Akbar = God is groot. Dit is een aanroep van God in de Islam.

Amba = moeder; een naam voor Shakti, de goddelijke moeder.

Ambika = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: moeder.

Amrit(a), Amritam = onsterfelijkheid; nectar, godendrank.

Ana = komen; kom.

Ananda(m) = gelukzaligheid.

Anandana = verrukking schenkend, gelukkig makend, verheugend.

Anando = (Zie: Ananda).

Ananta(m) = oneindig, eindeloos, eeuwig; naam voor de slang, waarop Vishnu rust. (Zie ook: Shesha).

Anantashayana = een naam voor Vishnu, die betekent: de Heer die rust op de slang Ananta. Vóór het begin van de schepping lag Vishnu onbeweeglijk op de duizendkoppige slang Ananta of Shesha in de melkzee. De slang is het symbool van het ego, waarover Vishnu het volledige meesterschap bezit. De melkzee is het symbool van het zuivere (sattvische) denken.

Anatha = zij die niemand hebben tot wie zij zich kunnen wenden, zij die zonder toevlucht zijn, eenzamen, verlatenen, hulpelozen.

Andhera = duisternis.

Anduko = aanvaarden; aanvaard.

Aneka = niet één; veel, veelvoud.

Ang(a) = deel, lichaamsdeel; lichaam.

Anna = voedsel.

Annapurna = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: schenkster van voedsel. Zij is de goddelijke moeder.

Antar(a) = innerlijk.

Antar(a)yami(n) = innerlijke gids, innerlijke motivator.

Antayu = alles.

Anugraha = genade, hulp.

Ao = komen; kom.

Apad(a) = nood, ellende.

Apana = eigen, zelf; adem, levenskracht. (Er zijn vijf verschillende prana's. Eén ervan is Apana).

Aparadha = verkeerde daden, zonde, misdaad.

Araja = gebed, verzoek.

Arati = ritueel met een kamfervlam ter aanbidding van God; lichtceremonie.

Aravinda = lotus, lotusbloem. Deze is het symbool van onthechting.

Arpana = gevend; gave, offergave.

Artha = doel; welstand, rijkdom.

Arti = (Zie: Arati).

Aruna = ochtendschemering, rode kleur.

Arunachala = naam van een berg in Zuid-India. Deze berg is het symbool van Shiva als degene die bij het aanbreken van de dag de stralen van de zon in ons hart doet binnendringen om het te verwarmen.

Asat = onwaarheid, onwerkelijkheid, berustend op illusie, niet-zijn.

Asato = van onwaarheid, van niet-zijn. (naamval van Asat).

Asha = hoop, verwachting, wens.

Ashanti = afwezigheid van (innerlijke) vrede, rusteloosheid.

Ashram = plaats waar men gemeenschappelijk naar Zelfverwerkelijking streeft onder leiding van een goeroe.

Ashram(a) = levensstadium. De vier levensstadia zijn: brahmacharya (het leerstadium), grihastha (het stadium waarin men een gezin vormt en onderhoudt), vanaprastha (het stadium van onthechting van aardse zaken en streven naar spirituele groei) en sannyasa (het stadium van volledige onthechting).

Ashraya = steun, hulp; rustplaats; toevlucht, bescherming.

Ashrita = persoon, individu, levend wezen; iemand die afhankelijk is, hulp of toevlucht zoekt.

Ashritaha = (Zie: Ashrita).

Ashta(n) = acht.

Asmi = ik ben.

Ati = over, voorbij.

Ativa = buitengewoon, zeer hevig, standvastig.

Atma = ziel, het ware Zelf, God gezien in het afzonderlijke.

Atmalinga, Shivalinga, Linga(m) = ellipsvorm, meestal van steen of metaal. Het is het symbool van de schepping en van God, die zonder begin en zonder einde is.

Atmaram(a) = de vreugde, heerlijkheid van het ware Zelf, de vreugde die niet meer afhankelijk is van de uiterlijke wereld.

Atmaramaya = voor (over) de heerlijkheid van het ware Zelf. (naamval van Atmarama).

Atmasvarupa = essentie van het Zelf, vorm van het ware Zelf; belichaming van het ware Zelf, van de ziel.

Aum, Om = scheppingsklank; het geluid, dat ontstond bij de oerbeweging, de trilling, die werd veroorzaakt doordat de Ene zich omhulde met maya, de schepping.

Aur = en.

Avana = bescherming.

Avasara = gelegenheid, mogelijkheid.

Avatar(a) = goddelijke incarnatie, belichaming van God.

Avatari = goddelijke incarnatie, belichaming van God. (vrouwelijke vorm van Avatara). (Sai Baba is zowel vader als moeder, dus zowel Avatara als Avatari).

Avidya = onwetendheid (waardoor men denkt, dat men het lichaam is).

Aye = (Zie: Ayi).

Ayi = moeder.

Ayodhya = hoofdstad van Kosala, het koninkrijk waar eerst Dasharatha en later Rama regeerde. Letterlijk betekent het: de stad die niet veroverd kan worden. Dit is het spirituele hart waarin God verblijft.

Baba = vader.

Babaya = voor Baba. (naamval van Baba).

Bada = groot, machtig.

Baja, Bajave, Baje = trommelslag, geluid, klank.

Bajana Bajna = trommelen, bellen, luiden, klinken.

Bal(a) = jong, kind; kracht, macht.

Banai = maken, scheppen, bereiden; schiep, heeft geschapen. (vervoeging van Banana).

Banana = maken, scheppen, bereiden.

Bandhava = (Zie: Bandhu).

Bandho = (Zie: Bandhu).

Bandhu = vriend, bloedverwant, beschermer.

Bangaru = goud; (figuurlijk) mijn liefje.

Bansi = de fluit van Krishna. De holle fluit is het symbool van het hart dat gezuiverd is van alle verlangens en dat daardoor een geschikt instrument is geworden voor het spel van de Heer.

Bansidhara = een naam voor Krishna, die betekent: drager van de fluit.

Banyan = vijgeboom.

Bar(a) = weer, opnieuw, nogmaals. In het Hindi betekent Bar(a): groot, oud, zeer.

Basai = wonen, verblijven; woonde, heeft gewoond. (vervoeging van Bas(a)na).

Bas(a)na = wonen, verblijven.

Beda = boot.

Bhadra = gezegend, veelbelovend, gelukkig, genadig, goedgunstig, vriendelijk, lieflijk, goed.

Bhag(a) = geluk, overvloed, vreugde, liefde; plaats, plek; lot.

Bhagavad Gita = (letterlijk) het lied van de Heer. Dit is het beroemde tweegesprek tussen Krishna en Arjuna over de zin van het menselijk bestaan en de weg naar bevrijding.

Bhagavan = de verhevene, de Heer; naam voor God of een Avatar. Letterlijk betekent het: glans of verhevenheid bezittend. Dit betekent, dat Hij de zes goddelijke kwaliteiten bezit: 1. almacht, alwetendheid en alomtegenwoordigheid; 2. rechtschapenheid (dharma); 3. heerlijkheid; 4. rijkdom, majesteit, genade (sri); 5. wijsheid, verlichting (jnana); 6. onthechting, gelijkmoedigheid (vairagya).

Bhagavat(a) = (Zie: Bhagavan).

Bhagavate = (Zie: Bhagavat).

Bhagya = van geluk, van vreugde. (naamval van Bhag).

Bhai = broeder.

Bhairava = verschrikkelijk, angstaanjagend; een naam voor Shiva, die betekent: de vrees- of angst-aanjager. Hij is de angstaanjager van het bewustzijn en daarmee de belichaming van een weg waarlangs de mens de eenwording kan bereiken.

Bhaja, Bhajare, Bhaje, Bhajo, Bhajore = God loven (door het zingen van zijn namen); loof God.

Bhajamana, Bhajomana = vererend, aanbiddend; God loven met eerbied, met respect (door het zingen van zijn namen).

Bhajan(a) = devotioneel lied, lofzang.

Bhajane = devotionele liederen, lofzangen. (meervoud van bhajan).

Bhajane-vale = bhajanzangers.

Bhakta = toegewijde.

Bhakti = devotie, toewijding, overgave aan God.

Bhakto(n) = (Zie: Bhakta).

Bhaktone = toegewijden (meervoud van Bhakta).

Bhala = voorhoofd.

Bhalalochana = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer, die een oog in zijn voorhoofd heeft. Dit derde oog is het innerlijke oog van wijsheid.

Bhalanetra = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer, die een oog in zijn voorhoofd heeft. Dit derde oog is het innerlijke oog van wijsheid.

Bham = het geluid van Shiva's trommel (tijdens de tandava, de kosmische dans).

Bhandara, Bhandari = vriend, kameraad, beschermer.

Bhanjana = de Heer die banden verbreekt, die gehechtheden vernietigt; vernietigen, verdelgen.

Bhara = vullen; vul. (vervoeging van Bhri).

Bhara(na) = dragend, vullend. (vervoeging van Bhri).

Bharat(a) = India.

Bharati = welsprekendheid, woorden, stem, spraak; een naam voor Sarasvati (metgezellin van Brahma).

Bhargo = over de allesdoordringende schittering en luister.

Bharo = (Zie: Bhara).

Bhasma(n) = as, heilige as.

Bhatta = Heer.

Bhava = de wereld, het bestaan, het wereldse bestaan, de kringloop van geboorte en dood; waarheid, werkelijkheid; overgave; gedachte, mening; devotie, gewaarwording, extase.

Bhavani = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: schenkster van leven.

Bhavantu = moge (het zo) zijn. (vervoeging van Bhu).

Bhava-samkirtan(a) = het gezamenlijk zingen van devotionele liederen door de toegewijde tot God. Het gaat hierbij om God als vriend, als leidsman, als moeder, geliefde, schenker van gelijkmoedigheid, enz.

Bhavaya = voor de waarheid, voor de werkelijkheid. (naamval van Bhava).

Bhaya = angst, vrees.

Bhayankara = (Zie Abhayankara).

Bhayankari = (Zie: Abhayankari).

Bhi, Hi = ook, eveneens.

Bhola = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die alles zonder vragen geeft.

Bhole = (Zie: Bhola).

Bhu = zijn, worden.

Bhujanga = slang, cobra.

Bhujangashayana = een naam voor Vishnu, die betekent: de Heer die rust op de slang. Vóór het begin van de schepping lag Vishnu onbeweeglijk op de duizendkoppige slang Ananta of Shesha in de melkzee. De slang is het symbool van het ego, waarover Vishnu het volledige meesterschap bezit. De melkzee is het symbool van het zuivere (sattvische) denken.

Bhu(r) = de aarde, het grofstoffelijke. (Zie ook: Tribhuvana, en: Triloka).

Bhushana = juweel, sieraad.

Bhushita = versierd, gesierd, getooid, verfraaid.

Bhushitanga = versierde ledematen bezittend.

Bhutva = zijn; is. (vervoeging van Bhu).

Bhuva(r) = de ether, de atmosfeer, het fijnstoffelijke. (Zie ook: Tribhuvana, en: Triloka).

Bhuvana = universum.

Bina = zonder.

Bol = (Zie: Bolo).

Bole = (Zie: Bolo).

Bolo = zeggen, zingen; zeg, zing.

Brahma = de schepper in de Hindoe-drieëenheid.

Brahma Shakti = scheppingskracht.

Brahmachari(n) = hij, die zich bevindt in het eerste van de vier levensstadia, namelijk het leerstadium; hij, die streeft naar spiritualiteit. (Zie ook: Brahmacharya).

Brahmacharya = het leerstadium. Dit is het eerste van de vier levensstadia. (Zie ook:

Ashrama).

Brahmagnau = in het vuur dat Brahman is. (naamval van Brahmagni).

Brahmaiva = waarlijk Brahman; de verblijfplaats van Brahman.

Brahman = naam voor God in het Hindoeïsme. Brahman heeft drie aspecten, namelijk Brahma (schepper), Vishnu (instandhouder) en Shiva (vernietiger). (Zie ook: Trimurti).

Brahmana = door Brahman. (naamval van Brahman).

Brahmananda = de gelukzaligheid die Brahman verschaft, goddelijke gelukzaligheid.

Brahmanda = het ei van Brahman, waaruit alles is ontstaan; de wereld, het universum. In de Purana's wordt beschreven, dat alle universums een ei-vorm hebben. Het ei (ovaal, lingam) is het symbool van de schepping en van God, die zonder begin en zonder einde is.

Brahmarpana(m) = een offer voor Brahman.

Brahmin = lid van de priester-kaste; groot geleerde.

Brindavan(a) = naam van een dorp. In de bossen en op de weiden rond dit dorp speelde Krishna in zijn jeugd en op de weiden hoedde Hij de koeien. Dit landschap is het symbool van het altijd groene hart van de toegewijde, waar de Heer vol vreugde speelt.

Buddha = prins Gautama Siddhartha. Deze werd de Boeddha, dit is: de verlichte. Hij is de stichter van het Boeddhisme.

Buddhi = hoger bewustzijn, wijsheid, intuïtie, onderscheidingsvermogen.

Buddhipradayaka = een naam voor Ganesha, die betekent: schenker van onderscheidingsvermogen, hoger bewustzijn, wijsheid.

C

Chah(a) = verlangen, liefhebben; wens.

Chahe = of.

Chaho = (Zie: Chaha).

Chakra = wiel, rad; energiecentrum.

Chalna = voortgaan.

Chalo = voortgaan; ga voort. Het is een aansporing om iets te doen. (vervoeging van Chalna).

Chand = (Zie: Chandra).

Chandan(a) = sandelhoutpasta, sandelhoutpoeder. Dit wordt bij godsdienstige plechtigheden gebruikt.

Chandra = maan.

Chandrashekhara = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die de maan op zijn hoofd draagt. Shiva draagt namelijk de wassende maan (symbool van het denken) op zijn hoofd.

Chandrashekharaya = voor Shiva, die de maan op zijn hoofd draagt. (naamval van Chandrashekhara).

Charan(a), Charanam = de heilige voeten, de lotusvoeten van de Heer of de goeroe. Deze zijn het symbool van genade.

Charanamrita = voeten die onsterfelijkheid betekenen, lotusvoeten.

Chatur = vier.

Chaturbhuja = een naam voor Vishnu, die betekent: de Heer met de vier armen.

Chela = leerling op het geestelijk pad.

Chidambara = het bewustzijn; naam van een stad waar een beroemde tempel voor Shiva staat.

Chidambaresha = een naam voor Shiva, die betekent: Heer van Chidambara.

Chidananda = volmaakt bewustzijn en volkomen gelukzaligheid. (Zie ook: Sat-chit-ananda).

Chitravati = naam van de rivier die langs Puttaparthi stroomt.

Chitta = bewustzijn, geest, spiritueel hart.

Chittachora = een naam voor Krishna, die betekent: hartendief.

Chora = dief.

Chorna = verlaten, in de steek laten.

Choro, Chodo = verlaten, in de steek laten; verlaat, laat in de steek. (vervoeging van Chorna).

D

Da = gever, schenker.

Dahana = verwoesten, verbranden.

Dal(a) = bloemblad.

Dam(a) = verblijfplaats, huis; het geluid van Shiva's trommel (tijdens de tandava, de kosmische dans).

Dama = zelfbeheersing, geduld, onthechting; beteugeling, onderwerping.

Damaru = de trommel van Shiva.

Dana = gave, geschenk.

Danava = demonen, slechte eigenschappen. (Zie ook: Danu).

Danu = naam van een demon. Meervoud: Danava. (Zie ook aldaar).

Darasha(na) = (Zie: Darshan).

Darshan(a) = het zien en ervaren van een heilige, zegen; (ge)zicht, aanblik, vertoning.

Dasha(n) = tien.

Dasharatha = de vader van Rama.

Dasharathe = (Zie: Dasharatha).

Data = schenker.

Datta = gegeven, geschonken.

Daya = mededogen; geschenk, gave.

Dayaka = schenker.

Dayala, Dayalu = schenker van mededogen; mededogend.

Dayi = schenker.

Dayini = schenkster.

De, Dedo, Dijo, Do = geven; geef.

Deha(m) = lichaam.

Dehi(n) = belichaamd, geïncarneerd; mens, persoon; ziel; Heer; de bewoner van het lichaam.

Dekhna = zien, ervaren, waarnemen. (Hindi).

Dekho = zien, ervaren, waarnemen; laat U (alstublieft) zien. (vervoeging van Dekhna).

Dev(a) = God; goddelijk; goddelijk wezen, engel.

Devaki = de moeder van Krishna.

Devamu = (Zie: Dev(a)).

Devanagari = het geschreven Sanskriet.

Devasya = van God, van het goddelijke licht. (naamval van Deva).

Devaya = aan God, voor God. (naamval van Deva).

Devi = Godin; goddelijke moeder.

Dhana = bezit, rijkdom.

Dhar(a), Dhari = dragend, ondersteunend.

Dhara, Dharo = stroom, eeuwig vloeiende stroom; de aarde.

Dhar(a)kan(a) = hartslag.

Dharana = concentratie, aandacht.

Dharini, Dharani = draagster, ondersteunster, beschermster.

Dharma = rechtschapenheid, gerechtigheid, moreel gedrag, goddelijke wet, de geestelijke levenswet die aangeeft hoe de mens zich te gedragen heeft; religie, godsdienst.

Dharmakshetra = verblijfplaats van gerechtigheid. Het is ook de naam van de ashram van Sai Baba in Bombay.

Dharmasthapana = herstel van gerechtigheid, herstel van een op God gerichte levenswijze.

Dharmo, Dharamo = (Zie: Dharma).

Dharo, Dhara = stroom, eeuwig vloeiende stroom; de aarde.

Dhi, Dhiyas = hoger bewustzijn, onderscheidend intellect, intuïtie.

Dhimahi = mediteren; mogen wij mediteren.

Dhimi = het geluid van Shiva's enkelbellen (tijdens de tandava, de kosmische dans).

Dhiyas, Dhi = hoger bewustzijn, onderscheidend intellect, intuïtie.

Dhiyo = (Zie: Dhiyas).

Dhuni = vuur.

Dhyan(a) = meditatie.

Di = van, van de, der; boven, meer dan.

Di = schijnen, schitteren, stralen.

Dijo, De, Dedo, Do = geven; geef.

Dikhao = laten zien, tonen; laat zien, toon.

Dil = hart.

Dina = armen, hulpelozen, zwakken, behoeftigen.

Dinavana = bescherming van de zwakken en behoeftigen.

Dino = (Zie: Dina).

Dip(a), Dipak = licht, lamp.

Dishvara = stralende Heer.

Divya = goddelijk; schitterend, bekoorlijk; hemel, van de hemel.

Divyasvarupa = goddelijke incarnatie, belichaming van God.

Do, De, Dedo, Dijo = geven; geef.

Duhkha = verdriet, tegenspoed, leed, moeilijkheid.

Duhkhi(n) = zij die verdriet of tegenspoed hebben, zij die lijden.

Duhkhiyari = beschermer van de behoeftigen, van degenen die lijden.

Durga = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: de ondoorgrondelijke, de ongenaakbare. Zij helpt ons het ego te vernietigen, opdat ons ware Zelf stralend tevoorschijn kan komen.

Durlabha = moeilijk te bereiken, ver weg.

Duru = zoeken; zoek.

Dustara = moeilijk om over te steken, moeilijk om te overwinnen.

Dvaita = dualisme, tweeheid. Dit is het bewustzijn waarmee je alles ervaart als afgescheiden en apart van jezelf.

Dvaparayuga = Dvapara-tijdperk, het bronzen tijdperk. Dit is het derde tijdperk in de cyclus van vier. Krishna leefde in dit tijdperk.

Dvara = deur, poort, ingang; lichaamsopening.

Dvaraka, Dvarka = naam van een havenstad aan de westkust van India, waar Krishna als regerend vorst woonde. Deze stad wordt beschreven als een vestingstad met negen poorten. Zij is een symbool van het lichaam met haar negen openingen.

Dvarakamayi, Dvarkamayi = naam die Shirdi Baba gaf aan de moskee waarin Hij woonde. In dit verband betekent Dvaraka: een plaats die aan alle zijden open is, zodat iedereen er toegang heeft, mensen en dieren, rijken en armen, zieken en gezonden. Mayi betekent: moeder, zij die onbeperkt geeft. In wezen was Sai Baba zelf de Dvarakamayi, de goddelijke moeder bij wie iedereen welkom was.

Dvarakavasa = een naam voor Krishna, die betekent: inwoner van de stad Dvaraka.

Dvare = (Zie: Dvara).

Easwaramma = de moeder van Sai Baba.

Ek(a) = één; de Ene; enkel, alleen.

Ekabar(a) = eens, (nog) eenmaal.

Ekadasha = elf.

Eke = (Zie: Eka).

G

Gaja = olifant.

Gajanana = een naam voor Ganesha, die betekent: de Heer met het olifantsgezicht.

Gajananam = (Zie: Gajanana).

Gajavadana = een naam voor Ganesha, die betekent: de Heer met het olifantsgezicht.

Gam = gaan.

Gamaya = leiden, brengen; leid, breng.

Gan(a) = lied.

Gana('s) = Shiva's leger van halfgoden, dat geleid wordt door Ganesha. Zij zijn het symbool van de zintuigen, die hun meester (God, het hoger bewustzijn) moeten dienen. Gana betekent eigenlijk groep, troep en dus is het Nederlandse meervoud Gana's feitelijk onjuist.

Ganamrita = lied, dat zo heerlijk is als nectar.

Gananatha = een naam voor Ganesha, die betekent: Heer van de Gana's (Shiva's leger van halfgoden).

Gananayaka = een naam voor Ganesha, die betekent: leider van de Gana's (Shiva's leger van halfgoden).

Ganapate = (Zie: Ganapati).

Ganapati = een naam voor Ganesha, die betekent: Heer van de Gana's (Shiva's leger van halfgoden).

Ganesh(a) = Heer van de Gana's (Shiva's leger van halfgoden). Hij is de eerste zoon van Shiva en Parvati en heeft het gezicht van een olifant. Hij is de God van de wijsheid en degene, die obstakels uit de weg ruimt.

Ganga = de heilige rivier de Ganges.

Gangadhara, Gangadhari = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die de Ganges (in zijn haar) draagt. Volgens de overlevering is de Ganges via het haar van Shiva uit de hemel op aarde gekomen. Shiva's haarknot was namelijk eens de gevangenis van Ganga, een Godin die de gave bezat alles te zuiveren en te genezen door het aan te raken. Nadat zij bevrijd was, stroomde zij als de Ganges uit Shiva's haren naar beneden. Een bad in de Ganges zou de mensen bevrijden van zonde en onwetendheid.

Gangadharaya = voor Shiva, die de Ganges (in zijn haar) draagt. (naamval van Gangadhara).

Gangajatadhara = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die de Ganges in zijn haar draagt. Volgens de overlevering is de Ganges via het haar van Shiva uit de hemel op aarde gekomen. Shiva's haarknot was namelijk eens de gevangenis van Ganga, een Godin die de gave bezat alles te zuiveren en te genezen door het aan te raken. Nadat zij bevrijd was, stroomde zij als de Ganges uit Shiva's haren naar beneden. Een bad in de Ganges zou de mensen bevrijden van zonde en onwetendheid.

Gange = (Zie: Ganga).

Gantavyam = gaat ongetwijfeld naar, gaat waarlijk naar. (vervoeging van Gam).

Gao, Gathe = zingen; zing.

Garuda = adelaar. Hij is het voertuig van Vishnu.

Gate = verbranden, vernietigen; verbrandt, vernietigt.

Gatha = gezang, lied, vers.

Gathe, Gao = zingen; zing.

Gauri = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: de Godin met het stralende voorkomen.

Gautama Buddha = prins Gautama Siddhartha. Deze werd de Boeddha, dit is: de verlichte. Hij is de stichter van het Boeddhisme.

Gayatri = mantra uit de Rigveda.

Ghan(a) = het geluid van Shiva's gong (tijdens de tandava, de kosmische dans).

Ghana = wolk; vol van, vervuld van, intens; duurzaam, oneindig.

Ghanashyam(a) = een naam voor Rama en Krishna, die betekent: de Heer met de intens blauwe huidskleur, met een huidskleur die zo donkerblauw als een wolk is. Het gaat hier om de kleur, die te vinden is in de elementen van onpeilbare diepte, zoals die van het uitspansel en de oceaan.

Ghanta = de gong van Shiva.

Ghar(a) = huis, schuilplaats.

Giri = berg.

Giridhara, Giridhari = een naam voor Krishna, die betekent: de Heer die de berg draagt. De Govardhana-berg werd door Krishna opgetild, zodat de bevolking van Brindavan er tijdens een noodweer onder kon schuilen.

Girija = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: geboren uit de bergen. Bergen zijn het symbool van standvastigheid. Zij is de dochter van Himavat.

Girijapati = een naam voor Shiva, die betekent: Heer van Girija.

Girijashankara = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer van Girija die geluk en voorspoed schenkt.

Gita = lied. (Zie ook: Bhagavad Gita).

Go = koe; jiva (individuele ziel); zintuigen; de aarde.

Gokul(a) = dorp waar Krishna zijn jeugd doorbracht; kudde, koeiestal.

Gopa = (koe)herder van Brindavan.

Gopal(a), Gopalana = een naam voor Krishna, die betekent: de hoeder van koeien of de beschermer van jiva's (individuele zielen), de beschermer van de aarde, en: de Heer die de zintuigen beheerst, die onze zintuigen in goede banen leidt.

Goparipala = beschermer van het individu.

Gopi, Gopika = (koe)herderinnetje. De gopi's van Brindavan waren de toegewijden van Krishna.

Gopya = van de aarde, van de zintuigen. (verbuiging van Go).

Gotra = religieuze groep verwanten.

Govardhan(a) = naam van de berg, die door Krishna werd opgetild, zodat de bevolking van Brindavan er tijdens een noodweer onder kon schuilen.

Govardhana(giri)dhara, Govardhana(giri)dhari, Govardhanodhara = een naam voor Krishna, die betekent: drager van de Govardhana-berg. Deze berg werd door Krishna opgetild, zodat de bevolking van Brindavan er tijdens een noodweer onder kon schuilen.

Govinda = een naam voor Krishna, die betekent: de Heer die de koeien, de jiva's (individuele zielen), de aarde en de zintuigen vreugde schenkt. Speelt Krishna op zijn fluit, dan huilen de koeien van geluk; ziet een moeder de jonge Krishna, dan raakt zij vervuld van moederliefde; zien de gopi's Krishna, dan raken zij in extase; enz.

Grihastha = het stadium waarin men een gezin vormt en onderhoudt. Dit is het tweede van de vier levensstadia. (Zie ook: Ashrama).

Guna = hoedanigheid, kwaliteit, eigenschap. De drie guna's, sattva (harmonie), rajas (hartstocht) en tamas (passiviteit) bepalen het menselijk gedrag.

Gunamanjari = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: zij die alle goede eigenschappen bezit.

Guna-samkirtan(a) = het gezamenlijk zingen over de 'eigenschappen' van God, zoals alomtegenwoordigheid, alwetendheid, almacht, mededogen, liefde en majesteit.

Gunj = de lucht, de sfeer.

Gunj Utta(o) = weerklank, echo.

Guru = goeroe, geestelijk leraar.

Gurudvara = tempel van de sikhs.

Gurudvare = (Zie: Gurudvara).

Guruvara = goeroe-dag, donderdag.

Guruvayur = naam van de stad waar een beroemde tempel, gewijd aan de jonge Krishna, staat.

Guruvayurpur(a) = God van de stad van de adem, d.w.z. God van het lichaam.

Guruve = voor de goeroe. (naamval van Guru).

Gyana = (Zie: Jnana).

H

Hai, He = zijn; bent, is. (Hindi).

Halahala = gif, vergif.

Halahaladhara, Haladhara = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die het gif vasthoudt. Dit verwijst naar de blauwe keel van Shiva, die het gevolg is van het drinken van het vergif van de slang die als touw werd gebruikt bij het karnen van de melkzee. Shiva dronk dit vergif op om het universum te redden. (Zie ook: Mandaragiridhari).

Ham(a) = ik, wij, ons.

Hamako = aan ons, voor ons.

Ham(a)ne = ons.

Hamara, Hamare, Hamari = van ons.

Hamsa = zwaan, gans. De zwaan is het voertuig van Brahma.

Hara = een naam voor Shiva, die betekent: vernietiger.

Harana(m) = vernietigen.

Harani, Harini = vernietigster.

Harati = (Zie: Arati).

Haraya = voor Shiva, de vernietiger. (naamval van Hara).

Hare = woord waarmee men zich tot God richt; gegroet Heer.

Hari = een naam voor God in het algemeen en voor Vishnu en Krishna in het bijzonder, die betekent: de Heer die onze harten steelt.

Harini, Harani = vernietigster.

Harisodari = zij die één is met Hari (God in het algemeen).

Hasa = gelach, lachen.

Hasita = lachen.

Havir, Havis = offer, offergave.

He = eerbiedige aanroep van God; o.

He, Hai = zijn; bent, is. (Hindi).

Hi = o, toch, enz... Dit woord legt de nadruk op het voorafgaande of volgende woord.

Hi, Bhi = ook, eveneens.

Hi, Ho = zijn; bent, is.

Himadrija = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: geboren uit de Himalaya. Bergen zijn het symbool van standvastigheid. Zij is de dochter van Himavat.

Himavat = het wezenlijke, de essentie van het Himalaya-gebergte. Hij is dezelfde als koning Parvata en Hij is de vader van Uma.

Hindu = hindoe.

Ho = zijn, worden, ontstaan, ontwikkelen; ben, word. (vervoeging van Hona).

Ho Dekho = moge U zich laten zien. (vervoeging van Hona en Dekhna).

Ho, Hi = zijn; bent, is.

Hoe = zijn, worden, ontstaan; is, wordt, ontstaat. (vervoeging van Hona). (Uitspraak: Hoo-ee).

Hona = zijn, worden, ontstaan, ontwikkelen. (Hindi).

Hridaya, Hrudaya = het hart als de zetel van God.

Hridayeshvara = de Heer die verblijft in het hart.

Hrishika = zintuig.

Hrishikesha = een naam voor Krishna, die betekent: de Heer die meester is over de zintuigen.

Hrudaya, Hridaya = het hart als de zetel van God.

Hutam = een heilige handeling verrichten, offeren; wordt geofferd.

I

Iccha = wens, verlangen; wil.

Iccha Shakti = wilskracht, kracht van het verlangen.

Idam = dit. Hiermee wordt de wereld van de zintuigen, het geopenbaarde heelal aangeduid. (Zie ook: Tat).

Idamashrayami = mijn steun in de wereld.

Isa = Jezus.

Isai = christenen.

Isha = (Zie: Ishvara).

Ishtartha = (vurig) verlangde doel.

Ishu = Jezus.

Ishu Kristu = Jezus Christus.

Ishvara = algemene benaming voor God.

Ishvari = algemene benaming voor het vrouwelijke aspect van God. (vrouwelijke vorm van Ishvara).

Ishvaramba = Easwaramma, de moeder van Sai Baba.

Iti = zo, aldus.

Itu = hij, die, deze. (Telugu). (Uitspraak: Jiddoe).

J

Jagad(a), Jagan, Jagat(a) = universum, heelal, de veranderlijke wereld, de schepping.

Jagadisha, Jagadishvara = Heer van het universum, Heer van de wereld.

Jagadishvari = moeder van het universum, moeder van de wereld. (vrouwelijke vorm van Jagadishvara).

Jagado = (Zie: Jagada).

Jagadoddhara, Jagaduddhara = redding, verlossing, bevrijding, verheffing van de wereld.

Jagadoddharini, Jagaduddharini, Jagaddharini = zij die het universum, de wereld, redt, bevrijdt, verheft.

Jagan, Jagad(a), Jagat(a) = universum, heelal, de veranderlijke wereld, de schepping.

Jaganmata = moeder van het universum.

Jagannatha = Heer van het universum.

Jagat(a), Jagad(a), Jagan = universum, heelal, de veranderlijke wereld, de schepping.

Jagatita = aldoordringend, alomtegenwoordig; God die alomtegenwoordig is.

Jagatitaya = voor God die alomtegenwoordig is. (naamval van Jagatita).

Jagatparipala = beschermer van het universum.

Jagna = wakker worden, ontwaken.

Jago = wakker worden, ontwaken; word wakker, ontwaak. (vervoeging van Jagna).

Jai, Jaya = glorie, eer, overwinning; glorie zij U; veroveren.

Jalao, Jalane, Jao = aansteken, ontsteken, verlichten; ontsteek, verlicht.

Jana = persoon, individu, levend wezen; geslacht, volk, ras.

Janaka = de vader van Sita; het geluid van Shiva's enkelbellen (tijdens de tandava, de kosmische dans).

Janaki = een naam voor Sita, die betekent: dochter van koning Janaka.

Janakijivana = een naam voor Rama, die betekent: de Heer die de levenskracht van Janaki is.

Janam = (Zie: Janma).

Janani = moeder.

Janara = mens, mensheid.

Janardana = een naam voor Krishna, die betekent: de Heer die de mensheid wakker schudt, verheft.

Janma = geboorte.

Jano = (Zie: Jana).

Jao, Jalane, Jalao = aansteken, ontsteken, verlichten; ontsteek, verlicht.

Japa = het meestal in stilte of zachtjes herhalen van Gods namen.

Japamala = bidsnoer bestaande uit 108 & 1 kralen, dat voor japa wordt gebruikt.

Japiye = (Zie: Japa).

Japore = reciteren, het herhalen van Gods namen; reciteer, herhaal Gods namen.

Jata = geboren, ontstaan; wezen, schepsel.

Jata, Juta = in strengen gevlochten haar.

Jatajuta = een knot van in strengen gevlochten haar.

Jatajutadhara = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die een knot van in strengen gevlochten haar draagt.

Jaya, Jai = glorie, eer, overwinning; glorie zij U; veroveren.

Jhula = schommel.

Jhul(a)na = schommelen; schommelt.

Jhule = (Zie: Jhula).

Ji = achtervoegsel dat respect en eerbied uitdrukt; geacht, gerespecteerd, geëerbiedigd.

Jiva(tma) = individuele ziel, ziel in haar ego-aspect, belichaamde ziel, ik-bewustzijn.

Jivan(a) = levenskracht, levensprincipe, levensweg.

Jivanmukta = de mens die nog tijdens zijn leven God in zichzelf verwerkelijkt heeft.

Jivanmukti = Godrealisatie nog tijdens het leven.

Jivi = mens, individu; individualiteit; individuele ziel.

Jnana(m) = kennis, geestelijke wijsheid, inzicht.

Jnana Shakti = kracht van de wijsheid.

Jnani = hij die het inzicht heeft verworven, dat alles God is.

Jo = die, dat, wie, wat. (betrekkelijk voornaamwoord). Jo is Hindi voor Yo.

Juta, Jata = in strengen gevlochten haar.

Jutajata = een knot van in strengen gevlochten haar.

Jyoti(s) = licht, vlam, licht van het hoger bewustzijn; glans; ster.

Jyotir = (Zie: Jyoti).

Ka, Ke, Ki, Ko = van, behorend tot.

Kabhi, Kahi = waar dan ook, overal.

Kabir (Das) = een heilige uit de 15de eeuw. Hij was een ongeletterde wever, die de religieuze leider werd van de gewone man. Hij voelde de voortdurende aanwezigheid van God in zichzelf. Zijn gedichten en liederen worden nog altijd gezongen.

Kadambara = een bedwelmende drank (nectar), gemaakt uit de bloemen van de Cadamba-boom.

Kadambari = een naam voor Sarasvati (metgezellin van Brahma), die betekent: zij die ons bedwelmt als de nectar van de Cadamba-boom.

Kaha(n) = waar.

Kahi, Kabhi = waar dan ook, overal.

Kaho = zeggen, uiten; zeg.

Kailas(a) = naam van een berg in de Himalaya. Het is de verblijfplaats van Shiva. De hoge bergtop is het symbool van het hoogste in de mens en daar woont God.

Kala = tijd.

Kalatita = buiten de tijd staand, tijdloos, eeuwig; God die buiten de tijd staat.

Kalatitaya = voor God die buiten de tijd staat. (naamval van Kalatita).

Kali (Ma) = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: de donkere, de zwarte (moeder). Zij is de Godin van de tijd en dus de vernietigster van onwetendheid, illusie en dood en de schenkster van wijsheid en bevrijding.

Kali Kapalini = de Godin Kali, die een slinger van schedels (symbool van vernietiging) om haar hals draagt. Het gaat hier om de schedels van de demonen (symbool van de ego-verlangens) die zij doodde.

Kalimala = de zonden van de Kaliyuga (het Kali-tijdperk).

Kaliyuga = Kali-tijdperk, het ijzeren tijdperk. Dit is het vierde en huidige tijdperk in de cyclus van vier. Het begon bij de dood van Krishna in het jaar 3.102 voor Chr. en eindigt in het jaar 7.288 na Chr.

Kalpalatika = verhoorder van alle gebeden; (letterlijk) goddelijke wensboom. God is de wensboom voor allen die zich aan hem overgeven.

Kalyana = goed, zegenrijk, veelbelovend, gelukkig, gezegend; mooi, aangenaam, bekoorlijk.

Kam(a) = wens, verlangen, begeerte.

Kamala = lotus, lotusbloem. Deze is het symbool van onthechting.

Kamaladala = lotusblad.

Kanhaiya = een naam voor de jonge Krishna, die alleen door Radha werd gebruikt. Deze naam betekent: de donkere, de geheimzinnige.

Kanta = geliefd, begeerd, gewenst; geliefde, echtgenote.

Kantha = hals, keel.

Kapalini = zij die een slinger van schedels draagt. (Zie ook: Kali, en: Kali Kapalini).

Kara = dader; handeling, daad.

Kar(a), Karo = doen; doe; bewerkend, voltrekkend, schenkend.

Karana = oorsprong, oorzaak, reden; werktuig; handeling; (be)werkend, doende.

Kare = (Zie: Kara, Karo).

Karim = barmhartigheid, goedheid, genade, mededogen; een naam voor God in het algemeen en voor Allah in het bijzonder, die betekent: de genadevolle, de meedogende.

Karini = veroorzaakster, geefster, schenkster.

Karma = handeling; elke verrichting in gedachte, woord of daad; gevolgen van alle activiteiten, verricht in dit leven of in vorige levens.

Karmi = materialist, die er slechts naar streeft zijn zintuigen te laten genieten; iemand die uitsluitend handelt vanwege de beloning.

Karna = doen, maken.

Karo, Kar(a) = doen; doe; bewerkend, voltrekkend, schenkend.

Karta Shakti = kracht van het handelen.

Karuna = mededogen, barmhartigheid.

Kashi = de oude naam van de huidige stad Varanasi (Benares). In deze stad wordt Shiva onder de naam Vishvanatha in de gelijknamige tempel vereerd.

Kausalya = de moeder van Rama.

Ke, Ka, Ki, Ko = van, behorend tot.

Kelo = spelen; speel.

Kesha = haar.

Keshava = een naam voor Krishna, die betekent: de Heer met het mooie, lange haar. Het betekent ook: God van wie zelfs één haar reeds de drieëenheid (Brahma, Vishnu, Shiva) vormt.

Kholna = openen, losmaken.

Kholo = openen; open. (vervoeging van Kholna).

Kholte = openen; open, wilt U alstublieft openen. (vervoeging van Kholna).

Ki, Ka, Ke, Ko = van, behorend tot.

Kirtan(a) = het individueel zingen van de namen en over de heerlijkheid van God.

Kishora = een naam voor Krishna, die betekent: jongeling, jongeman.

Ko = aan, naar.

Ko, Ka, Ke, Ki = van, behorend tot.

Kodanda = naam van de onoverwinnelijke boog van Rama.

Koi = iedereen.

Koi Nahi = niemand.

Komala = zacht, teer; mooi, prachtig (van kleur).

Koti = tien miljoen; voortreffelijkheid, uitmuntendheid; hoogtepunt; punt, top, einde.

Kripa, Krupa = genade, mededogen.

Kripala, Kripalu = schenker van genade; genadig, mededogend.

Kripalini = schenkster van genade; genadig, mededogend.

Krishna = de Avatar van de Dvaparayuga (het Dvapara-tijdperk). Hij was de belichaming van shanti (vrede) en prema (liefde). Zijn naam betekent letterlijk: de Heer die allen naar zich toe trekt.

Kristu = Christus.

Kritayuga = Krita-tijdperk, het gouden tijdperk. Dit is het eerste tijdperk in de cyclus van vier. Het wordt ook Sathyayuga genoemd.

Kriya Shakti = kracht van de daad.

Krodha = woede, haat, wraakzucht.

Krupa, Kripa = genade, mededogen.

Ksham(a) = vergeving, geduld, verdraagzaamheid; vergeven.

Kshetra = verblijfplaats, gebied; slagveld; lichaam.

Kula = geslacht, dynastie, familie.

Kumara = kind, zoon, prins.

Kumkum(a) = saffraan; rood poeder, dat bij godsdienstige plechtigheden wordt gebruikt.

Kunja = hart.

Kuran = Koran. Dit is het heilige boek van de Islam.

L

Lagalo, Lagao = omvatten, omarmen, omhelzen; wikkelen in, hullen in, opgaan in; omarm, omhels.

Lakh = honderdduizend.

Lakho = honderdduizenden. (meervoud van Lakh).

Lakshmi = metgezellin van Vishnu. Zij is de Godin van geluk, rijkdom, voorspoed en schoonheid.

Lal(a) = geliefd kind, geliefde zoon; geliefd, lieveling; speels.

Lalana = liefkozen; tederheid.

Lambodara = een naam voor Ganesha, die betekent: de Heer met de dikke buik. Dit betekent, dat Hij alles wat Hij op zijn weg tegenkomt (alle obstakels) kan consumeren en verteren.

Leke = verwijderen, wegnemen; neem (het) weg.

Lelo = nemen, aanvaarden; neem, aanvaard.

Lila = goddelijk spel, wonder. Het gaat hier om handelingen die niet worden verricht uit verlangen. De mens handelt uit verlangen; God handelt alleen uit liefde. De gehele schepping is Gods lila.

Lila-samkirtan(a) = het gezamenlijk zingen over de lila's (spel, wonderen) van God, dat wil zeggen over de vele manieren waarop Hij zijn 'eigenschappen' (zoals alomtegenwoordigheid, mededogen, liefde) gebruikt.

Linga(m), Atmalinga, Shivalinga = ellipsvorm, meestal van steen of metaal. Het is het symbool van de schepping en van God, die zonder begin en zonder einde is.

Lingeshvara = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer van de linga(m), de Heer van het universum.

Lingeshvaraya = voor Shiva, de Heer van het universum. (naamval van Lingeshvara).

Lobha = hebzucht.

Lochana = oog; blik; zichtbaar; verlichtend, verhelderend.

Loka = wereld, ruimte, bewustzijnstoestand.

Lokas = werelden, bewustzijnstoestanden. (meervoud van Loka).

Lola = geliefde, gever van vreugde, Heer.

Ma = moeder; mij.

Mada = trots, hoogmoed.

Madana = een naam voor Krishna, die betekent: allerliefst, verrukkelijk; een naam voor de God van de wereldse liefde; liefde.

Madanantaka = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die een einde maakt aan hartstocht, de Heer die wereldse verlangens vernietigt.

Madhava = een naam voor Vishnu en Krishna, die betekent: de Heer van Lakshmi (metgezellin van Vishnu), en: de Heer die de illusie, onwetendheid, wegneemt.

Madhura(m) = zoet, aangenaam, aantrekkelijk, melodieus.

Madhusudana = een naam voor Krishna, die betekent: de Heer die de demon Madhu (symbool van het ego) heeft overwonnen.

Madhuvana = naam van het woud waarin de demon Madhu (symbool van het ego) leefde.

Madina = Medina, de stad waar zich het graf van Mohammed bevindt. Bedevaartplaats van de moslims.

Maha = groot.

Maha Shakti = grote, goddelijke kracht.

Mahabharata = het epos of heldendicht waarin Krishna's leven wordt beschreven.

Mahadev(a) = een naam voor Shiva, die betekent: grote God, allerhoogste God.

Maharaj(a) = grote koning, majesteit.

Mahavir(a) = een naam voor prins Vardhamana, de stichter van het Jainisme, die betekent: grote held. Hij wordt ook Jina en Siddha Buddha genoemd.

Mahesh(a) = (Zie: Maheshvara).

Maheshvara = een naam voor Vishnu en Shiva, die betekent: grote God, allerhoogste God.

Maheshvari = een naam voor Shakti (het vrouwelijke aspect van God), die betekent: allerhoogste goddelijke moeder.

Mahima = wonder; macht, majesteit.

Makka = Mekka, de geboorteplaats van Mohammed. Bedevaartplaats van de moslims.

Mala = krans, bloemenkrans, bloemslinger.

Mam(a), Me, Mi = (van) mij, mijn.

Mana = respect, eer; zelfbewustzijn; trots, jaloezie; mening, bedoeling.

Manas(a), Mana = geest, gedachten, het denken; het spirituele hart.

Manava, Manuva = mens, mensheid; menselijk.

Manda(m) = langzaam.

Mandahasa = glimlach.

Mandahasya = (Zie: Mandahasa).

Mandala = magisch diagram, waarin het wezen van de godheid in een meetkundige symboliek wordt voorgesteld; rond; kring; het gebied waarover een koning heerst.

Mandana = lofprijzing.

Mandaragiridhari = een naam voor Vishnu, die betekent: de Heer die de Mandara-berg draagt. Teneinde de onsterfelijk makende nectar (amrita) te verkrijgen, besloten de Goden en de demonen samen te werken bij het karnen van de melkzee. Om hen hierbij te helpen dook Vishnu in de vorm van een schildpad (Kurma, de tweede Avatar van Vishnu) naar de bodem van de oceaan. Vervolgens gebruikten de Goden en demonen zijn schild als fundament voor de berg Mandara, die zij als karnstok gebruikten. Een slang werd om de stok gewikkeld. Daarop trokken de Goden aan het ene eind en de demonen aan het andere eind van de slang en zo werd de melkzee gekarnd. Na het tevoorschijn komen van de amrita ontstond er een strijd tussen de Goden en de demonen wie de amrita mocht opdrinken. Plotseling verscheen Vishnu als een mooie vrouw, die de aandacht van allen afleidde. Tijdens dit gebeuren verdween de amrita.

Mandir(a) = tempel.

Mangala = veelbelovend, gelukbrengend, zegenrijk, gezegend, heilig.

Manjari = krans, bloemenkrans.

Manjula = van grote schoonheid, heel mooi, sierlijk, hartveroverend.

Manohara = een naam voor Shiva en Krishna, die betekent: bekoorder van de geest, vernietiger van de geest. De denkende geest bindt de mens aan de wereld.

Manohari = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: Zij die de geest bekoort, die de geest vernietigt. De denkende geest bindt de mens aan de wereld.

Mantra = heilig woord of combinatie van heilige woorden in het Sanskriet, die een geestelijk heilzame trilling bezit en die kracht krijgt door veelvuldig herhalen.

Manusha = mens.

Manuva, Manava = mens, mensheid; menselijk.

Marg(a) = pad, weg; spirituele weg.

Mari = eveneens, ook.

Masjid(a) = moskee.

Mata = moeder.

Matanga = olifant; een naam voor Ganesha.

Matangavadana = een naam voor Ganesha, die betekent: de Heer met het olifantsgezicht.

Mathura = naam van de stad waar Krishna geboren is en waarvan Hij later koning werd.

Matsarya = boosaardigheid, haat, afgunst.

Maya = illusie, begoocheling, de veranderlijke wereld, de schepping.

Maya = vol van, bestaande uit, samengesteld uit. (achtervoegsel).

Mayavi = de Heer die ons leidt door de begoocheling, d.w.z. door de wereld.

Mayi = moeder.

Mayi = vol van, bestaande uit, samengesteld uit. (achtervoegsel). (vrouwelijke vorm van Maya).

Mayura = pauw.

Mazda, Ahura Mazda = naam voor God in het Parsisme.

Me = in, naar, van, tijdens.

Me, Mam(a), Mi = (van) mij, mijn.

Megha = wolk.

Meghashyam(a) = een naam voor Krishna, die betekent: de Heer met de intens blauwe huidskleur, met een huidskleur die zo donkerblauw als een wolk is. Het gaat hier om de kleur, die te vinden is in de elementen van onpeilbare diepte, zoals die van het uitspansel en de oceaan.

Mera, Mere, Meri = mij, mijn.

Mi, Mam(a), Me = (van) mij, mijn.

Mil(a) = te zamen, samen.

Milinge = beschikbaar zijn, aanwezig zijn; is aanwezig.

Mira (Bai) = een groot toegewijde van Krishna uit de 16de eeuw, die haar liefde voor hem bezong in zelf geschreven liederen.

Mita = aangenaam, vriendelijk, lieflijk; voortdurend, permanent; begrensd, weinig.

Mite = in mij.

Mithya = onwerkelijk; een gesteldheid, die echt lijkt, maar dat bij onderzoek niet blijkt te zijn. De wereld is mithya.

Moha = verblindheid, illusie, gehechtheid.

Mohammed = de stichter van de Islam.

Mohan(a) = betoverend, in vervoering brengend; een naam voor Rama en Krishna, die betekent: de Heer die (de geest) betovert en in vervoering brengt.

Moksha, Mukti = bevrijding uit de kringloop van geboorte en dood.

Mola, Maula = God.

Mori(a) = keerpunt, oriëntatie; deur, toegang.

Mridanga = de trommel van Shiva.

Mrityor = van dood, van sterfelijkheid. (naamval van Mrityu).

Mrityu = dood, sterfelijkheid.

Mrityumjaya = een naam voor Shiva, die betekent: overwinnaar van de dood.

Mrityumjayaya = voor Shiva, de overwinnaar van de dood. (naamval van Mrityumjaya).

Mudita = vreugde, geluk; blij, blijmoedig, verheugd.

Mujhe = mij.

Mukha = gezicht, kop, mond.

Mukharavinda = lotusgezicht, een gezicht zo schoon als een lotus.

Mukti, Moksha = bevrijding uit de kringloop van geboorte en dood.

Mukunda = een naam voor Krishna, die betekent: schenker van bevrijding.

Mukuta = pluim; kruin, top; diadeem.

Muni = godvruchtig mens, heilige.

Murahara, Murahari = een naam voor Krishna, die betekent: de Heer die de demon Mura (symbool van het ego) heeft gedood.

Murali = de fluit van Krishna. De holle fluit is het symbool van het hart dat gezuiverd is van alle verlangens en dat daardoor een geschikt instrument is geworden voor het spel van de Heer.

Muralidhara, Muralidhari = een naam voor Krishna, die betekent: drager van de fluit.

Murali-vala = fluitspeler.

Murare = (Zie: Murari).

Murari = een naam voor Krishna, die betekent: de vijand van Mura, de Heer die de demon Mura (symbool van het ego) heeft gedood.

Murat(a), Murti = afbeelding van God; belichaming, vorm, materie.

Murti, Murat(a) = afbeelding van God; belichaming, vorm, materie.

Mus(a)lim = moslim.

Mushika = rat, muis. De rat is het voertuig van Ganesha.

N

Na = niet.

Nabha, Nabhi = navel.

Nacho = dansen; dans.

Nada = geluid, klank.

Nadabrahma(n) = het geluid dat staat voor Brahman. Dit is de scheppingsklank Om.

Nadi(ya) = rivier, stroom.

Naga = slang.

Nagabhushana = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die slangen als sieraad draagt. De slang is het symbool van het ego, waarover Shiva het volledige meesterschap bezit.

Nagar(a), Nagari = stad.

Nagara-samkirtan(a) = het zingen van bhajans in een groep, terwijl men langzaam door de straten loopt. Dit gebeurt meestal 's morgens vroeg. Nagara-samkirtan zuivert de atmosfeer.

Nagashayana = een naam voor Vishnu, die betekent: de Heer die rust op de slang. Vóór het begin van de schepping lag Vishnu onbeweeglijk op de duizendkoppige slang Ananta of Shesha in de melkzee. De slang is het symbool van het ego, waarover Vishnu het volledige meesterschap bezit. De melkzee is het symbool van het zuivere (sattvische) denken.

Nagendra = koning van de slangen. Dit is de cobra.

Nagendrashayana = een naam voor Vishnu, die betekent: de Heer die rust op de koning van de slangen. Met de koning van de slangen wordt de cobra bedoeld. Vóór het begin van de schepping lag Vishnu onbeweeglijk op de duizendkoppige slang Ananta of Shesha in de melkzee. De slang is het symbool van het ego, waarover Vishnu het volledige meesterschap bezit. De melkzee is het symbool van het zuivere (sattvische) denken.

Nah = ons.

Nahi = niet zijn; er is niet.

Naiya = boot; het wereldse bestaan. (Hindi).

Nam(a) = naam.

Namadeva = een heilige, die het pad van toewijding volgde door het voortdurend herhalen van Gods namen.

Namah(a) = (vol overgave) buigen; buig.

Namami = ik buig (vol overgave).

Nama-samkirtan(a) = het gezamenlijk zingen van de namen van God, waarbij iedere naam een aspect vertegenwoordigt van zijn glorie, zijn macht, daden, liefde, enz.

Namaskar(a), Namaskaram = groeten door de handpalmen samen te brengen voor de borst en daarbij het hoofd te buigen. Daarbij zegt men: Namaskar, of: Namaste. (Zie ook aldaar).

Namasmaran(a) = het voortdurend zingen, reciteren of beschouwen van Gods namen.

Namaste = ik buig (vol overgave) voor U; ik groet U. (Zie ook: Namaskar).

Namo = (vol overgave) buigen; buig.

Namostute = ik buig (vol overgave) voor U. (Zie ook: Stute).

Nanaka = goeroe Nanak, de stichter van het sikhisme.

Nanda = de pleegvader van Krishna; vreugde.

Nandalal(a), Nandala = een naam voor Krishna, die betekent: geliefde zoon van Nanda.

Nandana = zoon.

Nandi = stier. Hij is het voertuig van Shiva.

Nara = mens, persoon, man; held; echtgenoot.

Narada = naam van een van de zeven grote rishi's.

Narahari = een naam voor Narasimha, een Avatar van Vishnu. Hij was half mens, half leeuw en wordt aanbeden als de beschermer van alle gelovigen.

Narayan(a) = een naam voor Vishnu, die betekent: de Heer die in alle wezens woont.

Narayanaya = voor Vishnu, die in alle wezens woont. (naamval van Narayana).

Nartana(m) = dans.

Nartyam = (Zie: Nartana).

Nasha(ka) = vernietiger.

Nataka = toneelstuk.

Natana = danser.

Nataraja = een naam voor Shiva, die betekent: koning van de dans. Nataraja is het symbool van de bezielende kracht, waardoor de gehele schepping voortdurend in beweging blijft. De krans van vlammen waarin Hij de kosmische dans, de tandava, danst, is het symbool van de kosmische energie.

Natavara = een naam voor Krishna, die betekent: de beste danser, de grote danser.

Nath(a) = Heer, beschermer.

Nava = boot; nieuw, jong; negen.

Navanita = boter.

Navanitachora = een naam voor Krishna, die betekent: boterdief. Als kind bracht Hij de gopi's in verrukking en verwarring door hun boter te stelen. Melk is het symbool van onze liefde, die wordt gezuiverd wanneer zij wordt geofferd aan God. Het karnen is het zuiveringsproces. Het resultaat is zuivere toewijding, de boter, die door God wordt aanvaard ('gestolen').

Nayaka = leider.

Nayana = oog.

Netra(m) = oog.

Nidana = oorzaak, aanleiding.

Nidhe = (Zie: Nidhi).

Nidhi = schat; schatkist.

Nihal = tevreden, voldaan, verheugd.

Nila = blauw, donkerblauw.

Nilakantha = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer met de blauwe hals, de blauwe keel. Deze blauwe kleur is het gevolg van het drinken van het vergif van de slang die als touw werd gebruikt bij het karnen van de melkzee. Shiva dronk dit vergif op om het universum te redden. (Zie ook: Mandaragiridhari).

Nilaya(m) = verblijfplaats, woonplaats.

Nir = zonder.

Nira = water.

Niradhara = zonder ondersteuner; zonder steun.

Niradhi = oceaan, wereldzee, (melkzee).

Niraja = lotus, lotusbloem. Deze is het symbool van onthechting.

Nirajadala = lotusblad.

Nirakari, Nirakara = vormloos, oneindig, zonder eigenschappen.

Niranjana = zuiver, onfeilbaar, zonder ondeugden; een naam voor Shiva.

Nirantara = altijd.

Nirbhaya = zonder angst, onbevreesd; zekerheid, veiligheid, vertrouwen.

Nirguna = zonder eigenschappen (guna's); vormloos.

Nirguna Brahman = de niet-gemanifesteerde, vormloze God zonder eigenschappen.

Nirupama = onvergelijkbaar.

Nirvana = bevrijding; toestand waarin men volkomen los is van de dualiteit van goed en kwaad; het stadium van eenheid met God.

Nirvikara = zonder verandering, onveranderlijk; een naam voor God die altijd dezelfde is.

Nishkamakarma = handeling zonder verlangen naar de vruchten van die handeling.

Nitya = eeuwig, onveranderlijk, tijdloos, voortdurend.

Nityananda(m) = eeuwige gelukzaligheid.

Nivasa = huis, verblijfplaats; toevluchtsoord.

Nivashini = inwoonster, bewoonster.

Nivasi = inwoner, bewoner.

Nive = U, geen ander.

Nur = licht, schittering, luister.

Ojas = kracht, levenskracht; licht, glans.

Ojasvi = vol levenskracht, sterk, vitaal, glanzend.

Om, Aum = scheppingsklank; het geluid, dat ontstond bij de oerbeweging, de trilling, die werd veroorzaakt doordat de Ene zich omhulde met maya, de schepping.

Om Namah Shivaya = Om. Ik buig (vol overgave) voor Shiva. Dit is een mantra.

Omkar(a), Omkaram = het zingen of reciteren van het Om.

Omkararupa = belichaming van het Om, van God.

Omkareshvara = Heer van het Om, God.

P

Pachamyanna(m) = velden vol groenten; vele soorten voedsel.

Pada = voet; schrede, voetstappen.

Padanamaskar = het aanraken van de voeten van de goeroe, als symbool van de overgave van het ego aan de Heer.

Padma = lotus, lotusbloem. Deze is het symbool van onthechting.

Padmanabha, Padmanabhi = een naam voor Vishnu, die betekent: de Heer met de lotusnavel. Uit de navel van Vishnu ontsprong de lotus, waaruit later Brahma werd geboren. De lotusknop heeft de vorm van een lingam.

Pahi = beschermen; bescherm.

Pala(ka) = beschermer, hoeder.

Palana = beschermen, hoeden, koesteren, ondersteunen.

Palaya = beschermer, hoeder.

Palini = beschermster, hoedster.

Pandit, Pundit = schriftgeleerde.

Panduranga = een naam voor Vitthala, Vishnu en Krishna, die betekent: de zuivere Heer, en: leider van de Pandava's. (Deze leider is Krishna).

Pankaja, Pankeja = lotus, lotusbloem. Deze is het symbool van onthechting.

Papa = zonde, slechte daad, kwaad, onheil; slecht, misdadig; zondaar, booswicht.

Para, (Pra) = allerhoogste, opperste, volmaakte; boven, voorbij, over, aan gene zijde.

Para Shakti = goddelijke energie, allerhoogste kracht.

Parabrahma(n) = de allerhoogste Brahman, God, het Absolute.

Param(a), Paramam = allerhoogste, opperste, volmaakte.

Paramananda = allerhoogste gelukzaligheid.

Paramartha = hoogste doel.

Paramatma = de universele ziel, God gezien als het universele.

Paramdam(a) = hoogste verblijfplaats, hemel.

Paramesha = (Zie: Parameshvara).

Parameshvara = een naam voor Shiva, die betekent: allerhoogste Heer.

Parameshvaraya = voor de allerhoogste Heer. (naamval van Parameshvara).

Parameshvari = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), Durga en Sita, die betekent: allerhoogste Godin, allerhoogste vrouwe.

Paravani = pauw. Hij is het voertuig van Subrahmanya.

Parayana = toebehorend, toegewijd, overgegeven.

Parega, Padega = (van) de andere kant (komen). (Hindi).

Paripala(ka) = beschermer, hoeder.

Paripur(a)na, Paripur(a)ni = volledig; tevreden; een naam voor God die van niets en niemand afhankelijk is, daar Hij in alles en allen aanwezig is.

Parsisme = deze godsdienst, gesticht door Zoroaster of Zarathoestra, heette aanvankelijk alleen Zoroastrisme of Mazdeïsme. In India wordt zij echter Parsisme genoemd.

Parthi = Puttaparthi.

Parthipuri = de plaats Puttaparthi.

Parthipurisha, Parthipurishvara = Heer van Puttaparthi.

Parthisha = Heer van Puttaparthi.

Parvata = berg.

Parvati = metgezellin van Shiva. Zij is de dochter van Himavat en haar naam betekent: toebehorend aan het gebergte. Bergen zijn het symbool van standvastigheid. Zij is de Godin van dapperheid en moed en de moeder van het universum. (Zie ook: Shakti).

Parvatisha = een naam voor Shiva, die betekent: Heer van Parvati.

Pashu = dier; jiva (individuele ziel).

Pashupate = (Zie: Pashupati).

Pashupati = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer van alle levende wezens, van alle jiva's (individuele zielen).

Pata = kleed, kleding; sluier; afdalen; afdaling, incarnatie.

Pataye = voor de Heer. (naamval van Pati).

Pate = (Zie: Pati).

Pati = Heer, meester; echtgenoot.

Patita = van het spirituele pad afgeweken, verstrikt in de illusie; gevallen.

Pavaka = het zuiverende, reinigende vuur.

Pavana(m) = zuivering, loutering, verlossing, verheffing; vuur.

Pave = verwerven, ontvangen.

Pavitra(m) = zuiverend; zuiver, heilig; middel tot zuivering.

Payala, Payela = de enkelbellen van Shiva.

Phani = slang.

Phanidhara, Phanadhara = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die slangen als sieraad draagt. De slang is het symbool van het ego, waarover Shiva het volledige meesterschap bezit.

Pita = vader.

Pitambara = een geel (of oranje) gewaad; iemand die een geel (of oranje) gewaad draagt, monnik.

Piyo, Piya, Piye = (in)drinken; drink.

(Pra), Para = allerhoogste, opperste, volmaakte; boven, voorbij, over, aan gene zijde.

Prabho = (Zie: Prabhu).

Prabhu = Heer; machtig, sterk.

Prachodayat = aanwakkeren, inspireren, ingeven; moge (hij) aanwakkeren.

Pradakshina(m) = ritueel, waarbij men rond een tempel, altaar of afbeelding loopt.

Pradana(m) = gave, geschenk.

Pradata(m) = schenker.

Pradatta = gegeven, geschonken.

Pradayaka = schenker.

Pradayini = schenkster.

Prajnana = allerhoogste kennis, goddelijke wijsheid.

Prakriti = de materie waaruit het universum is ontstaan; uiterlijke wereld, schepping.

Prana = adem, levenskracht.

Pranam = eerbiedig buigen, eerbiedig groeten. Hierbij brengt men de handpalmen samen voor de borst en buigt men het hoofd, of men raakt eerst de voeten van de ander en daarna het eigen voorhoofd aan. (Zie ook: Namaskar).

Pranapana = in- en uitgaande levensadem.

Pranava = de scheppingsklank Om.

Pranavasvarupa = essentie van het Om, vorm van het Om; belichaming van het Om.

Praninam = (Zie: Prana).

Prasad(am) = sattvisch voedsel, bloemen, e.d., die aan God zijn geofferd. Alle voedsel dat men eet, zou eerst aan God moeten worden geofferd. genade; geschenk.

Prasanna = helder, zuiver; tevreden, vriendelijk, onbewogen, rustig; waar, juist.

Prasannavadana = een glimlachend, vriendelijk gezicht hebbend; God in zijn milde, genadevolle aspect.

Prashanti = allerhoogste vrede, volmaakte innerlijke vrede.

Prashanti Nilayam = verblijfplaats van de volmaakte vrede. Dit is de naam van de ashram van Sathya Sai Baba.

Prema = goddelijke, onbaatzuchtige liefde.

Prema Sai, Prema Baba, Prema Sai Baba = de derde en laatste belichaming van de Sai-Avatar. Hij zal enkele jaren na de dood van de huidige belichaming Sathya Sai geboren worden in Gunaparthi, een dorp dat gelegen is tussen Bangalore en Mysore.

Premamrita = liefde, die zo zoet is als nectar.

Premananda = de gelukzaligheid die het gevolg is van onbaatzuchtige liefde.

Premasvarupa = essentie van liefde, vorm van liefde; belichaming van liefde.

Premasvarupini = essentie van liefde, vorm van liefde; belichaming van liefde. (vrouwelijke vorm van Premasvarupa).

Premavatara = Avatar van liefde.

Premi = liefhebber, minnaar.

Priya = lief, geliefd, aangenaam, vreugdevol; liefde, vriendelijkheid, gunst.

Puja = rituele eredienst, godsdienstige plechtigheid.

Pujari = tempelpriester.

Pukar(a) = huilen, smeken, bidden, verzoeken, vragen, roepen.

Pundit, Pandit = schriftgeleerde.

Punya = heilig, zuiver, goed, deugdzaam; goede daad; positieve gevolgen van een handeling.

Pur(a) = versterkte stad, vesting, burcht; lichaam.

Purana = oud, oorspronkelijk.

Purana, Purna = volledig, geheel, compleet.

Purana's = dit zijn religieuze geschriften uit India.

Purandara = de stad veroverend; een naam voor Indra, Agni, Shiva en Vishnu.

Puri = plaats, stad.

Purna, Purana = volledig, geheel, compleet.

Purusha = God, ziel, eeuwig geestelijk principe.

Purushottama = het hoogste wezen, God, het hoogste Zelf.

Puttaparthi = naam van het dorp in Zuid-India, waar Sathya Sai Baba geboren is.

Puttaparthipuri = de plaats Puttaparthi.

Puttaparthipurisha, Puttaparthipurishvara = Heer van Puttaparthi.

Pyar(a), Pyare, Pyari = geliefd, zeer dierbaar; liefde, genegenheid; geliefde.

R

Radha = de grootste toegewijde van Krishna. Zij is de meest bekende van de gopi's en zij is de belichaming van de extase die het gevolg is van totale overgave aan God.

Radhajivana = een naam voor Krishna, die betekent: de Heer die de levenskracht van Radha is.

Radhe = (Zie: Radha).

Radheshyam(a) = een naam die aanduidt, dat Radha en Krishna één zijn. Radha is het spiegelbeeld van Krishna. Dit betekent, dat de schepping één is met de schepper.

Radhika = (Zie: Radha).

Radhikesha = een naam voor Krishna, die betekent: Heer van Radha.

Raga = begeerte; boosheid, toorn.

Raghava = een naam voor Rama, die betekent: afstammeling van koning Raghu.

Raghu = naam van een koning uit de zonne-dynastie. In deze dynastie werd Rama geboren.

Raghukula = Raghu- of zonne-dynastie. In deze dynastie werd Rama geboren.

Raghunandana = een naam voor Rama, die betekent: zoon van de Raghu-dynastie.

Raghupate = (Zie: Raghupati).

Raghupati = een naam voor Rama, die betekent: Heer van de Raghu-dynastie.

Raghuvira = een naam voor Rama, die betekent: held van de Raghu-dynastie.

Raheman = (Zie: Rahima).

Rahim(a) = barmhartigheid, goedheid, genade, mededogen; een naam voor God in het algemeen en voor Allah in het bijzonder, die betekent: de genadevolle, de meedogende.

Raho, Raha = pad, weg.

Raj(a) = koning.

Rajala(la) = geliefde koning.

Rajas = rusteloze, actieve, hartstochtelijke gesteldheid. (Zie ook: Guna).

Rajeshvari = een naam voor Shakti (het vrouwelijke aspect van God), die betekent: allerhoogste koningin.

Rajiva = blauwe lotus(bloem). De lotus is het symbool van onthechting.

Rajivadala = lotusblad.

Rakhumayi = metgezellin van Vitthala. Als echtgenote van Krishna wordt zij meestal

Rukmini genoemd.

Raksha = beschermend; beschermer, redder.

Raksha(ka) = beschermer, redder.

Ram(a) = de Avatar van de Tretayuga (het Treta-tijdperk). Hij was de belichaming van sathya (waarheid) en dharma (gerechtigheid). Zijn naam betekent letterlijk: verrukking, bron van alle vreugde.

Ramachandra = een naam voor Rama, die betekent: Rama, de maan. Het gaat hier om Rama als de Heer die rustig, koel en stralend als de maan de rusteloze geest zuivert.

Ramana = betoverend; God die ons in vervoering brengt; God, Heer.

Ramayan(a) = het epos of heldendicht waarin Rama's leven wordt beschreven.

Rambha = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: geliefde van de wereld.

Rameti = aldus vreugde, verrukking ervaren.

Ramu = Rama. (Telugu).

Ranadhira = moedig en bekwaam in de strijd.

Ranga(natha) = een naam voor Vishnu en Krishna, die betekent: de Heer die de regie voert van het spel dat leven heet.

Ranjana = echt, onveranderlijk; in vervoering brengend, verheugend.

Rasa = vreugde, geluk, emotie, hartstocht, liefdesverlangen; de bovenzinnelijke vreugde, die wordt ervaren in de nabijheid van God, in een toestand van eenheid met God.

Rasakrida = spel, liefdesspel; de vreugdedans van Krishna. Dit is de rondedans van Krishna met de gopi's in het maanlicht. Hierbij houden alle meisjes tegelijkertijd de handen van de jonge Krishna vast. Dit symboliseert het smachten naar de aanwezigheid van God en deze schenkt dan zoveel genade, dat allen de Heer helemaal voor zichzelf hebben.

Rasavilola = een naam voor Krishna, die betekent: de Heer die vreugde opwekt, die de vreugde versterkt. Het gaat hierbij om de bovenzinnelijke vreugde, die ontstaat bij de vereniging met of de nabijheid van God.

Ratna = edelsteen, juweel.

Ratnakara(m) = diamantmijn, juwelenmijn. Ratnakaram is ook de naam van het geslacht waaruit Sathya Sai Baba stamt.

Ratnamala = (hals)ketting van edelstenen.

Ravikula = een naam voor Rama, die betekent: afstammeling van de Raghu-dynastie.

Rhuma Jhuma = het geluid, dat het ritme van de dans aangeeft.

Rishi = wijze, heilige, ziener.

Rudra = een naam voor Shiva in zijn vernietigende aspect. Deze naam betekent: de grommende.

Rukmini = echtgenote van Krishna. Als metgezellin van Vitthala wordt zij meestal

Rakhumayi genoemd.

Rupa = vorm, belichaming.

Rupini = vorm, belichaming. (vrouwelijke vorm van Rupa).

S

Sa = zij.

Sa, Sah, So = Hij. Met dit woord wordt God bedoeld.

Sab(a) = alle, alles, allen, iedereen.

Sabane = allen, iedereen. (meervoud van Saba).

Sad, Sat = zijn, volmaakt zijn; waarheid, werkelijkheid, het zijnde; goed, deugdzaam.

Sad(a) = altijd, onveranderlijk, eeuwig; goed, zuiver.

Sadana = verblijvend in; veroorzakend; huis, verblijfplaats.

Sadananda = eeuwige gelukzaligheid.

Sadguru = volmaakt geestelijk leraar.

Sadhak(a) = zoeker op het geestelijk pad, spirituele aspirant.

Sadhana = spirituele discipline, geestelijke oefening.

Sadhu = heilige, wijze, iemand die toegewijd is aan geestelijke discipline.

Sagara = oceaan, zee.

Saguna, Suguna = met (goede) eigenschappen (guna's).

Saguna Brahman = de gemanifesteerde God met vorm en eigenschappen; Avatar; schepping.

Sah, Sa, So = Hij. Met dit woord wordt God bedoeld.

Sahara = steun, hulp.

Sahare = (Zie: Sahara).

Sai = goddelijke moeder.

Sai Baba = de (drie-voudige) Avatar van de Kaliyuga (het Kali-tijdperk). Hij is de belichaming van sathya (waarheid), dharma (gerechtigheid), shanti (vrede) en prema (liefde).

Sai Krishna = een naam voor Sai Baba, die aangeeft, dat Hij in wezen niet verschilt van Krishna.

Sai Ram = een naam voor Sai Baba, die aangeeft, dat Hij in wezen niet verschilt van Rama. Het is tevens de term waarmee toegewijden elkaar groeten.

Sai Shakti, Sathya Shakti = alle energieën of krachten die verenigd zijn in Sathya Sai Baba.

Sairama = de verrukking van de goddelijke moeder.

Sairamaya = voor de verrukking van de goddelijke moeder. (naamval van Sairama).

Saisha, Saishvara = Heer Sai.

Saishvaraya = voor Heer Sai. (naamval van Saishvara).

Sakala = alle, alles, volledig, compleet.

Sakha = vriend, kameraad.

Salam = vrede, heil. Dit is een Islamitische groet.

Sam(a) = gelijkmatig; goed, eerlijk, vrij van hartstocht; gelijk, gelijkend op, overeenkomend met. In het Hindi betekent Sam(a): ritme.

Samadhi = ervaring van de eenheid met God, in God verzonken zijn.

Samadhina = (Zie: Samadhi).

Samasta = alles, geheel, volledig; verbonden, verenigd.

Samastas = alles, geheel, volledig. (meervoud van Samasta).

Samayukta = eenpuntige gerichtheid; verenigd, verbonden.

Samayuktaha = (Zie: Samayukta).

Samba = goddelijke moeder; een naam voor Shiva, die betekent: samen met de goddelijke moeder.

Sambashiva = Shiva, samen met de goddelijke moeder. (Zie ook: Shiva-Shakti).

Sambhashan(a) = het spreken met of luisteren naar een heilige.

Sambhava = bron, oorzaak, oorsprong.

Sambhavaya = voor de bron, voor de oorzaak. (naamval van Sambhava).

Sameta, Samhata = nauw verbonden met, één met.

Samhara, Samhari = vernietiging; terugtrekken; verzamelen; einde.

Samkalpa = vastbeslotenheid, wil, wens, doel; goddelijke wil, scheppende wil.

Samkirtan(a) = het gezamenlijk zingen van de namen en over de heerlijkheid van God.

Sammata, Sammati = overeenstemming, overeenkomst, instemming; zuiver inzicht.

Samrakshaka = beschermer van allen.

Samsara = stroom van het wereldgebeuren, kringloop van geboorte en dood.

Samskara = proces van het verwijderen van slechte en vestigen van goede eigenschappen; zuivering; neigingen die het resultaat zijn van vorige levens.

Samudra = oceaan.

Samyoga = eenheid, vereniging (met God).

Sanatan(a) = (Zie: Sanathan). Dit is de correcte, maar niet gebruikelijke schrijfwijze.

Sanathan(a) = eeuwig, tijdloos, altijd geldend.

Sanathana Dharma = eeuwige religie, tijdloze geestelijke wet, eeuwige plicht van ieder levend wezen om God te dienen.

Sanchara = reizen, rondtrekken; reis, levensweg.

Sanchari = reiziger, iemand die rondtrekt; iemand die op (de levens)weg is.

Sanga = samenkomst, kontakt; vriendschap; binding, gebondenheid.

Sankata = droefheid, verdriet, leed; probleem.

Sannuta = geprezen.

Sannyasa = het stadium van volledige onthechting. Dit is het laatste van de vier levensstadia. (Zie ook: Ashrama).

Sara = essentie, het wezenlijke.

Sara, Sarva = al, alle, alles, allen, allemaal; iedere, elke.

Sarasvati = metgezellin van Brahma. Haar naam betekent: Zij die ons inzicht geeft in de essentie van ons ware Zelf. Zij is de Godin van welsprekendheid, kennis, kunst en muziek.

Sarathi = wagenmenner.

Saravana = rietbos. Een naam voor Subrahmanya. (Zie ook: Saravanabhava).

Saravanabhava = een naam voor Subrahmanya, die betekent: de Heer die geboren is in een rietbos. Omdat de demon Tarakasura de Goden in de hemel voortdurend lastig viel, gingen dezen naar Brahma om hulp. Brahma zei, dat alleen een tweede zoon van Shiva en Parvati deze machtige demon zou kunnen vernietigen. Shiva's zaad werd in het vuur geworpen. Het vuur kon het niet vasthouden en wierp het in de Ganges, die het op haar beurt in een rietbos wierp. Daar werd Subrahmanya geboren.

Sare = (Zie: Sara, Sarva).

Sarva, Sara = al, alle, alles, allen, allemaal; iedere, elke.

Sarvantaryami = innerlijke gids van allen, motivator van alles.

Sarveshvara, Sarvesha = de Heer van allen, de hoogste Heer.

Sarveshvari = de moeder van allen, de hoogste moeder. (vrouwelijke vorm van Sarveshvara).

Sat, Sad = zijn, volmaakt zijn; waarheid, werkelijkheid, het zijnde; goed, deugdzaam.

Sat-chit-ananda(m) = de drie fundamentele aspecten van Brahman: volmaakt zijn, volmaakt bewustzijn, volkomen gelukzaligheid.

Sath(a) = met, samen met.

Sathya(m) = waarheid, de onderliggende realiteit van alles wat bestaat; waar, echt.

Sathya Narayana = God die in alle wezens woont als de hoogste waarheid. Het is ook de naam die Sai Baba kreeg bij zijn geboorte.

Sathya Sai, Sathya Baba, Sathya Sai Baba = de huidige (tweede) belichaming van de Sai-Avatar. Hij is geboren in 1926 en zal sterven in 2021 of 2022.

Sathya Sai Ram = een naam voor Sai Baba, die aangeeft, dat Hij in wezen niet verschilt van Rama.

Sathya Shakti, Sai Shakti = alle energieën of krachten die verenigd zijn in Sathya Sai Baba.

Sathyadeva = Hij die waarlijk God is, Hij die de goddelijke waarheid is.

Sathyadevaya = voor (over, op) Hem die waarlijk God is, voor (over, op) Hem die de goddelijke waarheid is. (naamval van Sathyadeva).

Sathyam Shivam Sundaram = waarheid, goedheid, schoonheid.

Sathyayuga = Sathya-tijdperk, het gouden tijdperk. Dit is het eerste tijdperk in de cyclus van vier. Het wordt ook Kritayuga genoemd.

Satkarma = goede, onbaatzuchtige handelingen.

Satsang(a) = omgaan met of in gezelschap verkeren van goede, spirituele mensen; bijeenkomst van Sai toegewijden.

Sattva = gelijkmoedige, harmonische gesteldheid. (Zie ook: Guna).

Satya(m) = (Zie: Sathya). Dit is de correcte, maar niet gebruikelijke schrijfwijze.

Savita = een naam voor de God, die alles in beweging zet en bezielt. Savita staat daarom ook voor de levenschenkende kracht van de zon en voor de zonnegod.

Savitur = (Zie: Savita).

Se = met, van, bij, door.

Seva = onbaatzuchtige dienstverlening.

Sevak(a) = iemand die zich wijdt aan onbaatzuchtige dienstverlening (seva).

Sevita = vereerd, aanbeden, verheerlijkt; de dienstverlening ontvangend en aanvaardend.

Shabda = geluid; woord.

Shaila(giri) = de berg Kailas.

Shailagirishvara = een naam voor Shiva, die betekent: Heer van de berg Kailas.

Shakti = de goddelijke energie; het vrouwelijke aspect van God. Het wordt ook speciaal gebruikt als naam voor Parvati (metgezellin van Shiva).

Shambho = een naam voor Brahma, Vishnu en Shiva, die betekent: schenker van vreugde, geluk en voorspoed.

Shan, Shat = zes.

Shankara = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die geluk en voorspoed schenkt.

Shankari = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: zij die geluk en voorspoed schenkt. (vrouwelijke vorm van Shankara).

Shanmukha(natha) = een naam voor Subrahmanya, die betekent: (de Heer) met de zes gezichten. Deze zes gezichten zijn het symbool van de vijf zintuigen en de geest die hen coördineert. Deze zes kunnen worden overstegen door het volgen van het spirituele pad.

Shanta = (Zie: Shanti).

Shanti = (innerlijke) vrede, gelijkmoedigheid.

Shantisvarupa, Shantasvarupa = essentie van vrede, vorm van vrede; belichaming van vrede.

Shapa(tha) = vloek, vervloeking.

Sharanagata = degenen die hun toevlucht bij de Heer hebben gezocht, die zich volledig hebben overgegeven aan de Heer.

Sharana(m) = bescherming, hulp, toevlucht; toevluchtsoord, schuilplaats, heiligdom.

Sharanya = (Zie: Sharana).

Shashanka = maan.

Shashankashekhara = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die de maan op zijn hoofd draagt. Shiva draagt namelijk de wassende maan (symbool van het denken) op zijn hoofd.

Shashi = maan.

Shashishekhari = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: maandraagster. Zij is het vrouwelijke aspect van en dus één met Shiva, die de wassende maan (symbool van het denken) op zijn hoofd draagt.

Shat, Shan = zes.

Shata = honderd.

Shauri = held.

Shayana = liggen, rusten, slapen; bed.

Shekhara = kruin, bovenkant van het hoofd; top; diadeem; bergtop; beste, mooiste, schoonste.

Shekhari = kruin, bovenkant van het hoofd; top; diadeem; bergtop; beste, mooiste, schoonste. (vrouwelijke vorm van Shekhara).

Shesha = einde, doel, dood; naam voor de slang, waarop Vishnu rust. (Zie ook: Ananta).

Sheshashayin = een naam voor Vishnu, die betekent: de Heer die rust op de slang Shesha. Vóór het begin van de schepping lag Vishnu onbeweeglijk op de duizendkoppige slang Ananta of Shesha in de melkzee. De slang is het symbool van het ego, waarover Vishnu het volledige meesterschap bezit. De melkzee is het symbool van het zuivere (sattvische) denken.

Shirdi = naam van een dorp in de buurt van Bombay, waar de eerste belichaming van de Sai-Avatar het grootste gedeelte van zijn leven doorbracht.

Shirdi Sai, Shirdi Baba, Shirdi Sai Baba = de eerste belichaming van de Sai-Avatar. Deze leefde van 1835 tot 1918 en bracht het grootste gedeelte van zijn leven door in het dorp Shirdi in de buurt van Bombay.

Shirdi Shakti = alle energieën of krachten die verenigd zijn in Shirdi Sai Baba.

Shirdipurisha, Shirdipurishvara = Heer van Shirdi.

Shirdisha, Shirdishvara = Heer van Shirdi.

Shiva = de vernietiger van al het vergankelijke in de Hindoe-drieëenheid. Hij is de ontbindende kracht in het universum, die al wat ooit geschapen werd weer in zich opneemt.

Shiva Shakti = energie die het vergankelijke vernietigt.

Shivakami = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: gemaakt voor Shiva.

Shivalinga, Atmalinga, Linga(m) = ellipsvorm, meestal van steen of metaal. Het is het symbool van de schepping en van God, die zonder begin en zonder einde is.

Shiva(m) = vriendelijk, genadig; de vriendelijke, de genadevolle; goedheid.

Shiva-Shakti = het mannelijke en het vrouwelijke aspect van God samen. Het is de eenheid van bewustzijn en kracht of energie.

Shivaya = voor Shiva. (naamval van Shiva).

Shraddha = vertrouwen, geloof.

Shri = (Zie: Sri). Dit is de correcte, maar niet gebruikelijke schrijfwijze.

Shrikara = overvloed schenkend; schenker van overvloed, voorspoed, genade.

Shubha = goed, deugdzaam, stralend, gelukkig.

Shubhanana = een naam voor Ganesha, die betekent: de Heer met het stralende gezicht.

Shuladhari = (Zie: Trishuladhari).

Shveta = wit.

Shvetambara = gekleed in het wit.

Shvetambari = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: moeder van de (met sneeuw bedekte) bergen. Bergen zijn het symbool van standvastigheid.

Shyam(a) = een naam voor Rama en Krishna, die betekent: de Heer met de donkere of blauwe huidskleur. Het gaat hier om de kleur, die te vinden is in de elementen van onpeilbare diepte, zoals die van het uitspansel en de oceaan.

Shyamala(la) = een naam voor Rama en Krishna, die betekent: geliefde Heer met de donkere of blauwe huidskleur. Het gaat hier om de kleur, die te vinden is in de elementen van onpeilbare diepte, zoals die van het uitspansel en de oceaan.

Siddha = iemand die Zelfverwerkelijking heeft bereikt; volmaakt.

Siddha (Buddha) = een naam voor prins Vardhamana, de stichter van het Jainisme, die betekent: volmaakte verlichte, verheven verlichte. Hij wordt ook Jina en Mahavira genoemd.

Siddhi = bevrijding, Zelfverwerkelijking, volmaaktheid; bovennatuurlijk vermogen.

Siddhirupa = belichaming van volmaaktheid.

Siddhirupaya = voor de belichaming van volmaaktheid. (naamval van Siddhirupa).

Siddhivinayaka = een naam voor Ganesha, die betekent: de Heer die de gevolgen vernietigt. Ganesha kan namelijk de gevolgen van menselijk handelen te niet doen, wanneer die gevolgen de betreffende persoon van het spirituele pad zouden wegvoeren.

Sikha = sikh.

Sindhu = oceaan.

Sita = echtgenote van Rama.

Skanda = een naam voor Subrahmanya. Hij is de God van de oorlog. Met zijn buitengewone krachten kan Hij alle demonen en negatieve krachten overwinnen.

Smarami = herinneren; herinner.

Smaran(a), Smaranam = voortdurende beschouwing van Gods namen, heerlijkheid en leringen.

Smita(m) = glimlach.

So = (Zie: Vo).

So, Sa, Sah = Hij. Met dit woord wordt God bedoeld.

Sodari, Sodara = geboren uit dezelfde moeder; nauw verbonden met, één met.

Soham, Sohum = ik ben God; (letterlijk) Hem ben ik. Het is het natuurlijke geluid van de ademhaling.

Sparshan(a) = het aanraken van een heilige.

Sri = woord, dat vóór een naam wordt geplaatst en dat respect en eerbied uitdrukt; rijkdom, overvloed; majesteit, schoonheid, glans; genade.

Srishti = schepping.

Stu = prijzen, loven.

Stute = ik prijs U, ik loof U. (vervoeging van Stu).

Subrahmanya(m) = de Heer die de geest en de geestelijke groei van de toegewijde beschermt. Hij is de tweede zoon van Shiva en Parvati. In spiritueel opzicht is Hij de verpersoonlijking van de hoogst mogelijke staat, waartoe de evolutie kan leiden.

Sudha = nectar, onsterfelijkheidsdrank, godendrank.

Suguna, Saguna = met (goede) eigenschappen (guna's).

Sukha = geluk, vreugde.

Sukhada = schenker van geluk.

Sukhino = gelukkig zijn.

Sukumara = zuiver, helder, schoon, smetteloos; teer; glans, vuur; geliefd kind, geliefde prins.

Sulabha = gemakkelijk te bereiken, eenvoudig te verkrijgen.

Sumangala = waarlijk veelbelovend, waarlijk gelukbrengend, waarlijk gezegend, waarlijk heilig.

Sunana = horen, luisteren.

Sunao, Sunle, Suno = horen, luisteren; hoor, luister.

Sundara(m) = schoonheid; mooi.

Sundari = schoonheid; mooi. (vrouwelijke vorm van Sundara).

Sunle, Sunao, Suno = horen, luisteren; hoor, luister.

Suno, Sunao, Sunle = horen, luisteren; hoor, luister.

Sunu = zoon.

Sura = heilige, wijze.

Suradasa, Surdas = een blinde dichter, die Krishna zeer was toegewijd. Hij was een tijdgenoot van Krishna.

Suraja = zon.

Surarchita = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die (op de juiste wijze) aanbeden moet worden; vereerd, (op de juiste wijze) aanbeden.

Surarchitaya = voor Shiva, die (op de juiste wijze) aanbeden moet worden. (naamval van Surarchita).

Surya = zon.

Suta = zoon; wagenmenner.

Sutra = leidraad, leer; leerboek, verhandeling.

Sva, Svar = het oorzakelijke, de hemel; Zelf, ziel. (Zie ook: Tribhuvana, en: Triloka).

Svaha = (Zie: Sva).

Svami = (Zie: Swami). Dit is de correcte, maar niet gebruikelijke schrijfwijze.

Svarupa = iemands werkelijke vorm; gelijk aan, essentie van; belichaming.

Svarupini = iemands werkelijke vorm; gelijk aan, essentie van; belichaming (vrouwelijke vorm van Svarupa).

Swami = Heer, geestelijk leermeester, iemand die zijn geest en zintuigen volmaakt in bedwang heeft; (letterlijk) hij die één is met zijn Zelf. Het is ook de aanspreektitel voor Sai Baba.

Tad = hij.

Taka = het geluid van Shiva's trommel (tijdens de tandava, de kosmische dans).

Tamas = trage, passieve, onwetende gesteldheid. (Zie ook: Guna).

Tamaso = van duisternis, van onwetendheid. (naamval van Tamas).

Tanaya = zoon.

Tandava = de kosmische dans van Shiva. (Zie ook: Nataraja).

Tandavaya = voor de dansende Shiva. (naamval van Tandava).

Tanno, Tannash = jezelf kennen.

Tantra = het streven naar Zelfverwerkelijking via bepaalde rituelen.

Tao = de weg. Dit is het hoogste principe in het Taoïsme, een godsdienst die vooral in China voorkomt.

Tapas = ascese, soberheid, strenge discipline, onthechting.

Taraka = reddend, over de levenszee voerend.

Tarana(m) = vlot, boot; de boot waarmee de mens de levenszee oversteekt. Deze boot is het voortdurend gericht zijn op God.

Tat = dat. Hiermee wordt God aangeduid. (Zie ook: Idam).

Tat Tvam Asi = (letterlijk) Dat ben jij. Het betekent, dat je in werkelijkheid goddelijk bent.

Tava = jouw, (uw).

Te = aan jou (U), voor jou (U).

Teja(s) = glans, licht, luister, helderheid, innerlijke glans; hitte, vuur.

Tejasvarupa, Tejorupa = essentie van licht, vorm van licht; belichaming van licht en luister.

Tena = door hem. (naamval van Tad).

Tera, Tere, Teri = jij, jou, jouw, (U, uw).

Tilak(a) = stip op het voorhoofd, aangebracht met chandan of kumkum. De gelovige brengt deze stip aan om aan te geven, dat het lichaam de tempel van God is. Het is het symbool van het derde oog, dat verwijst naar het innerlijke oog van wijsheid.

Tilaka, Tilka = aanvoerder, bestuurder, bevelhebber, hoofd.

Tirath(a), Tirtha = heilige plaats, pelgrimsoord.

Torna = vernietigen, veranderen.

Toro, Todo = vernietigen, veranderen; vernietig. (vervoeging van Torna).

Tretayuga = Treta-tijdperk, het zilveren tijdperk. Dit is het tweede tijdperk in de cyclus van vier. Rama leefde in dit tijdperk.

Triambaka = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer met de drie ogen. Het derde oog is het innerlijke oog van wijsheid.

Triambakaya = voor Shiva, de Heer met de drie ogen. (naamval van Triambaka).

Tribhuvana = de drie werelden. Deze drie werelden zijn de grofstoffelijke (de aarde), de fijnstoffelijke (de ether) en de wereld die boven de stof uitgaat (de hemel).

Triloka = de drie werelden. Deze drie werelden zijn de grofstoffelijke (de aarde), de fijnstoffelijke (de ether) en de wereld die boven de stof uitgaat (de hemel).

Trimurti = drieëenheid. Het gaat hier om de drie aspecten van Brahman, namelijk Brahma (schepper), Vishnu (instandhouder) en Shiva (vernietiger).

Trinetra = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer met de drie ogen. Het derde oog is het innerlijke oog van wijsheid.

Trinetre, Trinitre = (Zie: Trinetra). 

Tripurari = een naam voor Shiva, die betekent: vernietiger van de drie steden. Deze drie door demonen gebouwde steden zijn het symbool van de drie guna's, die de mens binden aan de wereld. Shiva verbrandde deze drie steden met het vuur, dat uit zijn derde oog, het oog van wijsheid, kwam.

Trishna = dorst, verlangen.

Trishna-vanto = zij die dorst hebben, zij die verlangen.

Trishula = de drietand van Shiva. Deze is het symbool van de heerschappij over de drie werelden. (Zie ook: Tribhuvana, en: Triloka).

Trishuladhari = een naam voor Shiva, die betekent: drager van de drietand.

Tu = jij, (U).

Tujh(a)ko = aan jullie, voor jullie, (aan U, voor U), jullie, (U).

Tukaram = een heilige uit de 17de eeuw, die zijn liefde voor God uitte door middel van zelf geschreven liederen. Zijn liederen worden ook nu nog veel gezongen.

Tum, Tuma, Tumane = jullie, gij, (U).

Tumara, Tumare, Tumari = van jullie, (van U).

Tvam = jij. (naamval van Yushmad).

Uddhara = redding, verlossing, bevrijding, verheffing.

Uddharaka, Uddharana, Uddhari = redder, verlosser, verheffer.

Uddharini = zij die redt, verlost, verheft.

Udhi = heilige as.

Uma = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), die betekent: o, niet doen. Het verhaal wil, dat haar moeder tegen haar zei: U ma = O, niet doen = O kind, beoefen geen onthechting. Uma is de dochter van Himavat.

Upadesh(a) = spirituele instructie.

Upasana = verering, toewijding tot God.

Utta(o), Uttaro = verheffen, optillen.

Vadana, Vadani = gezicht.

Vahana = voertuig. De meeste Goden hebben een dier als voertuig.

Vahe = uitroep van bewondering of waardering; glorie zij U.

Vahini = stroom, rivier, vloed.

Vaidehi = een naam voor Lakshmi (metgezellin van Vishnu) en Sita, die betekent: afkomstig uit Videha. Janaka, de vader van Sita, was koning van Videha, maar Videha betekent ook: onbelichaamd.

Vaikuntha = hemel.

Vairagya = onthechting.

Vaishvanara, Vaishvanaro = aan alle mensen toebehorend; zon; vuur.

Vala = doener, eigenaar, bezitter, bewoner. (achtervoegsel).

Vale = doeners, bezitters, bewoners. (achtervoegsel). (meervoud van Vala).

Vali = zij die handelt, bezit, bewoont. (achtervoegsel).

Vanaprastha = het stadium van onthechting van aardse zaken en streven naar spirituele groei. Dit is het derde van de vier levensstadia. (Zie ook: Ashrama).

Vandana = verering, eerbied.

Vandita = vereerd, geprezen, aanbeden.

Vando = vereren, aanbidden; vereer, aanbid.

Vanto = zij die hebben, zij die bezitten. (achtervoegsel).

Vara = beste, uitmuntendste, voortreffelijkste, belangrijkste.

Varenyam = aanbidden, vereren; wij (allen) moeten aanbidden.

Vasa = woonplaats, verblijfplaats.

Vasatha = bewonen, wonen in.

Vasi = bewoner, inwoner.

Vasudeva = de vader van Krishna; een naam voor Krishna, die betekent: de zoon van Vasudeva, en: de Heer die in allen en alles aanwezig is.

Vasudevaya = voor Krishna, de zoon van Vasudeva. (naamval van Vasudeva).

Vatsala = tederheid, liefkozing; fijngevoeligheid; de genegenheid, de liefde van de moeder voor haar kind.

Vayu = lucht, wind; God van de wind.

Vayur = (Zie: Vayu).

Veda = kennis, wijsheid.

Veda's = dit zijn de oudste religieuze geschriften van de mensheid. Zij bevatten Sanathana Dharma, de tijdloze geestelijke wet, die leert dat het de eeuwige plicht is van ieder levend wezen om God te dienen.

Vedanta = filosofie die stelt, dat er niets anders is dan God. (Zie ook: Advaita).

Vedoddharana = redder van, verheffer van de Veda's.

Venkata = naam van een berg in Zuid-India, waarop zich een grote aan Vishnu gewijde tempel bevindt.

Venkataramana = een naam voor Vishnu, die betekent: Heer van Venkata.

Venu = riet; buis; fluit; de fluit van Krishna. De holle fluit is het symbool van het hart dat gezuiverd is van alle verlangens en dat daardoor een geschikt instrument is geworden voor het spel van de Heer.

Vesha = ingang; huis; kleding.

Vibhuti = heilige as. Deze is het symbool van het atma, namelijk dat wat overblijft, wanneer al het vergankelijke is verbrand. Vibhuti betekent ook: het vermogen waarmee God de gehele schepping bestuurt, bovennatuurlijk vermogen; de bescherming van de mensheid door de Heer.

Vibhutim = (Zie: Vibhuti).

Vichakshana = scherpzinnigheid.

Vichitra(m) = wonderbaarlijk, verbazingwekkend, merkwaardig.

Vidham = verteren; verteer.

Vidhata = Heer, schepper.

Vidmahe = kennen, weten, innerlijk weten.

Vidya = kennis, geestelijke wijsheid, inzicht.

Vidyaya = tot kennis, geestelijke wijsheid, inzicht. (naamval van Vidya).

Vighna = obstakel, hindernis, moeilijkheid.

Vighnavinashaka = een naam voor Ganesha, die betekent: de Heer die hindernissen uit de weg ruimt.

Vighneshvara = een naam voor Ganesha, die betekent: de Heer van de hindernissen, de Heer die hindernissen uit de weg ruimt.

Vihar(a), Vihari = inwoner, bewoner; rondlopen, wandelen, vreugdevol rondgaan.

Viharini = inwoonster, bewoonster; rondlopen, wandelen.

Vikarma = zonde, activiteit tegen de vastgestelde regels in.

Vilola = dansend, zich bewegend.

Vimochana = verjager, verwijderaar, verdrijver.

Vinasha = verwoesting, vernietiging; verlies, schade.

Vinashaka = vernietiger, verdrijver.

Vinashini = vernietigster, verdrijfster.

Vinaya = wegnemend; leiding, discipline, opvoeding, vriendelijkheid, bescheidenheid.

Vinayaka = een naam voor Ganesha, die betekent: de Heer die allen leidt, en: de Heer die hindernissen uit de weg ruimt.

Vinda = genot schenkend, vreugde schenkend.

Vindu = ontvangend, instandhoudend.

Vishishtadvaita = speciaal monisme. Dit is het bewustzijn waarmee je God en de schepping ervaart als aspecten van hetzelfde.

Vishnu = de instandhouder of beschermer in de Hindoe-drieëenheid.

Vishnu Shakti = energie die in stand houdt.

Vishva = universum, schepping; alomtegenwoordig.

Vishvadhara = een naam voor Ganesha, die betekent: de Heer die het universum ondersteunt.

Vishvanatha = een naam voor Shiva, die betekent: Heer van het universum.

Vishvarupa = alomtegenwoordig, in alle vormen zijnde; het universum als de vorm van God; belichaming van het universum.

Vishvarupaya = voor God die in alle vormen aanwezig is, voor de belichaming van het universum. (naamval van Vishvarupa).

Vishveshvara = een naam voor Shiva, die betekent: Heer van het universum.

Vitthala = een naam voor Vishnu en Krishna. Onder deze naam wordt Krishna vereerd in de stad Pandharpur.

Viveka = onderscheidingsvermogen.

Vo = die, dat. (aanwijzend voornaamwoord).

Vraja = koeiestal; kudde, groep, menigte; rustplaats, verblijfplaats; straat, weg; wolk; naam van het gebied rond Mathura en Gokul.

Vyaghra = tijger.

Vyaghrambaradhara = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die gekleed is in een tijgervel. Dit tijgervel is een teken van de overwonnen dierlijke aard.

Vyom Shakti = goddelijke, alomtegenwoordige energie.

Vyoman = hemel, transcendente wereld.

Y

Ya = of.

Yad(a) = wie, wat, welke, dat, wie dan ook, enz...; gevolgd door een persoonlijk voornaamwoord legt het de nadruk op dat persoonlijke voornaamwoord.

Yadava = een naam voor Krishna, die betekent: afstammeling van koning Yadu, behorend tot de Yadu-dynastie.

Yadu = naam van de dynastie waarin Krishna werd geboren.

Yadunandana = een naam voor Krishna, die betekent: zoon van de Yadu-dynastie.

Yaga = offer, offergave, offerande; offerceremonie.

Yagna, Yajna = offer; vuurofferceremonie, ritueel; het verbranden van alle slechte neigingen.

Yahve = Jahweh, naam voor God in het Jodendom.

Yajna, Yagna = offer; vuurofferceremonie, ritueel; het verbranden van alle slechte neigingen.

Yantra = symbolische afbeelding van de kosmos en de goddelijke werkelijkheid en object van verering en meditatie. Het is een meetkundige figuur, die vaak identiek is met de mandala.

Yari = vriendschap, liefde.

Yashoda = de pleegmoeder van Krishna.

Yatra = pelgrimstocht, bedevaart; waar ook, overal waar.

Ye = deze.

Yo = die, dat, wie, wat. (betrekkelijk voornaamwoord).

Yoga = eenwording; vereniging van de individuele ziel met God.

Yogi = iemand die zich volledig op God richt, die streeft naar eenwording met God of die dit reeds bereikt heeft.

Yogishvara = een naam voor Shiva, die betekent: Heer van de yogi's.

Yogishvaraya = voor de Heer van de yogi's. (naamval van Yogishvara).

Yuga = tijdperk.

Yugavatara = de Avatar van een tijdperk.

Z

Zorastra = Zoroaster of Zarathoestra, de stichter van het Zoroastrisme of Parsisme.